Net zoals er verschillende consumenten zijn, zijn er
verschillende agrariers: akkerbouwers, veehouders, tuinders. Je kunt ze op
allerlei wijzen indelen en dat gebeurt dan ook. Europese economen onderscheiden
vaak vijf typen: akkerbouwers die grootschalig gewassen telen met een lage
geldopbrengst per ha, tuinders die intensief groenten telen. In Nederland ook
bloemen en bollen en vaak onder glas - relatief grote ondernemingen met veel
kapitaal. Ook fruitteelt en andere blijvende teelten, zoals de wijnbouw die we
ook in het Limburgse landschap zien opduiken, kenmerken zich door langjarige
investeringen. Een akkerbouwer kan volgend jaar aardappelen telen in plaats van
granen; elk nieuw jaar kan het teeltplan anders. De Limburge perenteler zit
voor jaren vast aan zijn beslissing een boomgaard te beginnen. Tenzij de
overheid zo goed is om premies beschikbaar te stellen om bomen te rooien, zoals
hier in de jaren zestig en zeventig gebeurde. Met als gevolg dat de
hoogstambomen vervangen werden door de productievere laagstambomen (spillen in
het fruittelers jargon).
Als vierde groep zijn er de graasdierbedrijven met
melkvee en schapen. Niet omdat die dieren altijd buiten lopen - in Europa zijn
er hele streken (zoals Italie) waar koeien altijd binnen staan. Maar
omdat kippen en varkens granen eten, geen gras. De intensieve veehouderij is een relatief jonge bedrijfstak, ontstaan na
de Tweede Wereldoorlog, waar afvalprodukten en granen aan varkens en kippen
worden gevoerd. Varkens hadden altijd al de rol van afvalverwerker, maar het
grootschalig houden van 'hokdieren' is een ontwikkeling van na de oorlog.
En naast deze vijf typen zijn er dan natuurlijk de
gemengde bedrijven - die hebben meerdere activiteiten en zijn niet zo makkelijk
in een van de hokjes in te delen. Ze appeleren wel aan het klassieke beeld van
de boerderij op de wandplaten op school waar alle dieren en planten op een
boerderij te zien zijn. Maar het is een uitstervend verschijnsel. Mensen en
daarmee ook bedrijven specialiseren zich in waar ze goed in zijn. De een in
talen, de ander in wiskunde. De een in de verkoop van kleding, de ander in
kruidenierswaren. En boeren houden zich bezig met uien of uiers, zelden met
beide.
Dat specialisatiebeginsel is een van de krachtigste
economische principes. Soms staan er weer romantici op die terug willen naar
het oude gemengde bedrijf van de wandplaat, of ontwerpen nieuwe, maar het werkt
maar zelden. Natuurlijk zijn er mensen en ondernemers die alles kunnen: wat ze
ook aanpakken, het wordt een succes. Die kunnen zich maar het best
specialiseren in het ondernemen zelf en geslaagde bedrijven naar de beurs
brengen. Soms is het een bepaalde vaardigheid die mensen uitbuiten in
verschillende takken: melkveehouders die veel van fokkerij weten en ook
fokzeugen houden. Vaak zijn dat ook situaties waar een van de activiteiten niet
makkelijk meer kan groeien, omdat er bijvoorbeeld geen grond te koop is. Of de
akkerbouw biedt in de winter te weinig werk en wordt met een relatief
eenvoudige tak vleesvee gecombineerd.
Soms zijn er verschillende activiteiten in een bedrijf
omdat vader en zoon of man en vrouw verschillende vaardigheden hebben of niet
teveel op elkaars lip willen zitten: de een doet de koeien, de ander de
akkerbouw. Of mensen ontwikkelen zich: ze beginnen in melkvee, maar zien kansen
in een camping. Of worden dominee of begrafenisondernemer, beroepen die je
makkelijker doet met wat levenservaring. En soms is zo'n tweede tak een goede
keuze bij gebrek aan wat beters, maar is het geen ondernemingsopzet die ook een
volgende generatie mogelijkheden biedt. Of juist zoveel mogelijkheden dat de
boerderij zich ontwikkelt tot winkel of camping. Specialisatie dus.
Specialisatie vind je vooral als markten goed werken.
Toen Spanje en Portugal bij de EU kwamen zag je er een dramatische afname van
het aantal gemengde bedrijven - alleen door specialisatie kon men de
concurrentie aan. Hetzelfde gebeurde in Oost-Duitsland na de Wende. De grote
LPGs uit de DDR met akkerbouw en vee specialiseerden zich in akkerbouw- of
melkvee- of varkensbedrijven. Die hebben elkaar wel nodig: de mest van het vee
houdt de graanvelden vruchtbaar. Specialisatie staat dat niet in de weg, want
je kunt mest en veevoer met elkaar ruilen of aan elkaar verkopen. Waarom
moeilijk doen als het makkelijk kan.
Alleen als er geen handel is, zijn de risico's van
specialisatie te groot. Zelfs als Robinson Crusoe op zijn verder onbewoonde
eiland alleen aardappelen zou willen telen, is het toch slim ook tarwe te
zaaien. Mislukt de aardappeloogst, dan kun je nog brood bakken. Maar als er
handel is, dan speelt risico nauwelijks meer een rol en dwingt de markt tot
specialisatie. Mocht dan de oogst mislukken, dan kun je elders kopen wat je
tekort komt, met het geld dat eerder door specialisatie is verdiend.
Specialiseren is leren iets steeds beter te doen. Het is
de enige bron van waardecreatie die we in de wereld kennen (afgezien wellicht
van nieuwe fundamentele kennis in de wetenschap, maar daar zit in de toepassing
ook vaak specialisatie bij). Het zit diep verankerd in onze psyche en cultuur.
Al lang voor er geld en markten waren, 'ruilden' mensen gunsten: ik help fruit
verzamelen, dan hoop ik dat jij volgende week helpt met het schoonmaken van het
gevangen hert. Jij kookt, ik jaag. Specialisatie en ruilen leiden zo tot
welvaart. Robinson Crusoe kon dat op zijn eiland niet. Hij was dan wel eigenaar
van een eiland, maar niet erg rijk.
Inmiddels passeren we de Bemelerberg. De krijtwand aan de
voet van de berg en de hoogteverschillen aan de linkerkant van de weg zijn
indrukwekkend. We gaan door een bosje, over een weiland langs een volgend bosje
en scherp naar links voor een perceel gerst. Het Pieterpad voert ons door
Terblijt, langs diverse agrarische bedrijven. We zien dat de indeling in
groepen bedrijven niet zaligmakend is. Bedrijven zijn niet alleen van een
bepaald type, ze verschillen ook in grootte. Grote en kleine bedrijven wisselen
elkaar af - hoewel dat voor ons wandelaars lastig te zien is. We zien grote en
kleine boerderijen en grote of kleine tractoren. Meestal zitten daar ook grote
of kleine ondernemingen achter, soms ook niet.
Langs het Pieterpad zien we ook allerlei nieuwe
plattelands activiteiten: hier in Terblijt een boerencamping met allerlei
recreatie, verderop ongetwijfeld ook natuurbeheer, zorgboerderijen,
boerenwinkels, biologische boerderijen. Het zijn activiteiten die vooral de
laatste tien jaar erg in de belangstelling staan. Deels omdat de rijkere
consument in Maastricht (en elders) er om vraagt. Ook als reactie op de
industrialisatie van de landbouw in de afgelopen eeuw en de uitwassen daarvan:
milieuvervuiling, veeziektes, onveilige produkten, standaardisatie in
massaproducten. En deels omdat boeren op zoek zijn naar nieuwe activiteiten.
Het zijn mensen die zich onder de druk van de markt moeten specialiseren en
vergroten, maar daar weinig mogelijkheden voor hebben en het over een andere
boeg proberen te gooien. Waarbij de de meningen over de uitwassen van het
huidige systeem van industralisatie van de landbouw delen. Verder spelen
aandacht en geld van de EU voor plattelandsontwikkeling een rol in het promoten
van dergelijke nieuwe activiteiten.
Zo komen er vernieuwende zaken tot stand. In Zuid-Limburg
zijn er nieuwe concepten bedacht als "Helende hellingen" waarin
landbouw, voeding en gezondheid bij elkaar worden gebracht. De zorglandbouw is
ook op de oude sanatorium-gedachte van zo'n 100 jaar geleden gebaseerd. Mensen
die uitkijken op een groene omgeving zijn eerder genezen dan zij die dat niet
doen. Een groene omgeving met het ritme van de natuur doet de mens goed. De ex-
verslaafde (om een voorbeeld te noemen) leert er weer elke dag op tijd te zijn
want de slaplantjes en de kalfjes hebben zijn zorg nodig en hij kan trots zijn
op het geleverde werk. Hoewel uit onderzoek blijkt dat het alleen werkt als
producten ook echt verkocht worden en het werk via de markt een verbinding
heeft met de rest van de maatschappij, is de landbouwproductie op dit soort
bedrijven niet van grote betekenis. Net zoals sommige boerencampings of
boerenwinkels op een zeker moment weinig meer met de primaire landbouw te maken
hebben. Deze ondernemingen zijn in de dienstverlening beland en opgeschoven van
de primaire naar de tertaire sector.
Ondanks alle ruime aandacht voor deze trends, stelt het
voor het inkomen van de boeren weinig voor. Individuele boeren kunnen er een
leuke boterham aan verdienen maar in totaal is de bijdrage maar een paar
procent. En dan telt iets als loonwerk, waar boeren met machines werk bij
anderen doen, ook nog mee. Maar dat verschijnsel is al zo oud als er machines
zijn. Een beetje een mediahype dus, vergelijkbaar met de opkomst van
tatooshops, videotheken of coffeeshops (zowel de wiet- als de Starbucksvariant)
in de dorpsstraat. Interessant, maar geen revolutie in de retail.
Door een beboste helling, langs een steengroeve en
zandafgraving dalen we het plateau van Margraten af, richting de Geul bij
Strabeek. De elf kilometer over de hellingen tussen Maastricht en Valkenburg
leert dus dat er veel verschillende boeren en agrarische bedrijven zijn. Maar
onbeantwoord blijft de vraag hoe het komt dat die boeren hun werk zo doen dat
ze de consumenten in Maastricht optimaal bedienen. Met de goede hoeveelheid
brouwgerst, melk en wijn, met de gewenste soorten appelen, met genoeg natuur en
de juiste camping- en zorgplaatsen. Anders gezegd: hoe kan de consument die
productie veranderen in de door haar gewenste richting. Het antwoord daarop is
verrassend simpel te vinden onder een biertje in Valkenburg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten