zondag 19 januari 2014

3. Maastricht - Valkenburg

Als we Maastricht via de nieuwbouw achter ons laten, zijn er al snel in het landschap allerlei agrarische activiteiten te zien: granen, grasland, koeien en kalfjes, appelen en aardappelen. Er groeit van alles op het plateau van Margraten met zijn vruchbare lossgrond.

Net zoals er verschillende consumenten zijn, zijn er verschillende agrariers: akkerbouwers, veehouders, tuinders. Je kunt ze op allerlei wijzen indelen en dat gebeurt dan ook. Europese economen onderscheiden vaak vijf typen: akkerbouwers die grootschalig gewassen telen met een lage geldopbrengst per ha, tuinders die intensief groenten telen. In Nederland ook bloemen en bollen en vaak onder glas - relatief grote ondernemingen met veel kapitaal. Ook fruitteelt en andere blijvende teelten, zoals de wijnbouw die we ook in het Limburgse landschap zien opduiken, kenmerken zich door langjarige investeringen. Een akkerbouwer kan volgend jaar aardappelen telen in plaats van granen; elk nieuw jaar kan het teeltplan anders. De Limburge perenteler zit voor jaren vast aan zijn beslissing een boomgaard te beginnen. Tenzij de overheid zo goed is om premies beschikbaar te stellen om bomen te rooien, zoals hier in de jaren zestig en zeventig gebeurde. Met als gevolg dat de hoogstambomen vervangen werden door de productievere laagstambomen (spillen in het fruittelers jargon).
Als vierde groep zijn er de graasdierbedrijven met melkvee en schapen. Niet omdat die dieren altijd buiten lopen - in Europa zijn er hele streken (zoals Italie) waar koeien altijd binnen staan.  Maar omdat kippen en varkens granen eten, geen gras. De intensieve veehouderij is een relatief jonge bedrijfstak, ontstaan na de Tweede Wereldoorlog, waar afvalprodukten en granen aan varkens en kippen worden gevoerd. Varkens hadden altijd al de rol van afvalverwerker, maar het grootschalig houden van 'hokdieren' is een ontwikkeling van na de oorlog.

En naast deze vijf typen zijn er dan natuurlijk de gemengde bedrijven - die hebben meerdere activiteiten en zijn niet zo makkelijk in een van de hokjes in te delen. Ze appeleren wel aan het klassieke beeld van de boerderij op de wandplaten op school waar alle dieren en planten op een boerderij te zien zijn. Maar het is een uitstervend verschijnsel. Mensen en daarmee ook bedrijven specialiseren zich in waar ze goed in zijn. De een in talen, de ander in wiskunde. De een in de verkoop van kleding, de ander in kruidenierswaren. En boeren houden zich bezig met uien of uiers, zelden met beide.
Dat specialisatiebeginsel is een van de krachtigste economische principes. Soms staan er weer romantici op die terug willen naar het oude gemengde bedrijf van de wandplaat, of ontwerpen nieuwe, maar het werkt maar zelden. Natuurlijk zijn er mensen en ondernemers die alles kunnen: wat ze ook aanpakken, het wordt een succes. Die kunnen zich maar het best specialiseren in het ondernemen zelf en geslaagde bedrijven naar de beurs brengen. Soms is het een bepaalde vaardigheid die mensen uitbuiten in verschillende takken: melkveehouders die veel van fokkerij weten en ook fokzeugen houden. Vaak zijn dat ook situaties waar een van de activiteiten niet makkelijk meer kan groeien, omdat er bijvoorbeeld geen grond te koop is. Of de akkerbouw biedt in de winter te weinig werk en wordt met een relatief eenvoudige tak vleesvee gecombineerd.

Soms zijn er verschillende activiteiten in een bedrijf omdat vader en zoon of man en vrouw verschillende vaardigheden hebben of niet teveel op elkaars lip willen zitten: de een doet de koeien, de ander de akkerbouw. Of mensen ontwikkelen zich: ze beginnen in melkvee, maar zien kansen in een camping. Of worden dominee of begrafenisondernemer, beroepen die je makkelijker doet met wat levenservaring. En soms is zo'n tweede tak een goede keuze bij gebrek aan wat beters, maar is het geen ondernemingsopzet die ook een volgende generatie mogelijkheden biedt. Of juist zoveel mogelijkheden dat de boerderij zich ontwikkelt tot winkel of camping. Specialisatie dus.
Specialisatie vind je vooral als markten goed werken. Toen Spanje en Portugal bij de EU kwamen zag je er een dramatische afname van het aantal gemengde bedrijven - alleen door specialisatie kon men de concurrentie aan. Hetzelfde gebeurde in Oost-Duitsland na de Wende. De grote LPGs uit de DDR met akkerbouw en vee specialiseerden zich in akkerbouw- of melkvee- of varkensbedrijven. Die hebben elkaar wel nodig: de mest van het vee houdt de graanvelden vruchtbaar. Specialisatie staat dat niet in de weg, want je kunt mest en veevoer met elkaar ruilen of aan elkaar verkopen. Waarom moeilijk doen als het makkelijk kan.

Alleen als er geen handel is, zijn de risico's van specialisatie te groot. Zelfs als Robinson Crusoe op zijn verder onbewoonde eiland alleen aardappelen zou willen telen, is het toch slim ook tarwe te zaaien. Mislukt de aardappeloogst, dan kun je nog brood bakken. Maar als er handel is, dan speelt risico nauwelijks meer een rol en dwingt de markt tot specialisatie. Mocht dan de oogst mislukken, dan kun je elders kopen wat je tekort komt, met het geld dat eerder door specialisatie is verdiend.
Specialiseren is leren iets steeds beter te doen. Het is de enige bron van waardecreatie die we in de wereld kennen (afgezien wellicht van nieuwe fundamentele kennis in de wetenschap, maar daar zit in de toepassing ook vaak specialisatie bij). Het zit diep verankerd in onze psyche en cultuur. Al lang voor er geld en markten waren, 'ruilden' mensen gunsten: ik help fruit verzamelen, dan hoop ik dat jij volgende week helpt met het schoonmaken van het gevangen hert. Jij kookt, ik jaag. Specialisatie en ruilen leiden zo tot welvaart. Robinson Crusoe kon dat op zijn eiland niet. Hij was dan wel eigenaar van een eiland, maar niet erg rijk.

Inmiddels passeren we de Bemelerberg. De krijtwand aan de voet van de berg en de hoogteverschillen aan de linkerkant van de weg zijn indrukwekkend. We gaan door een bosje, over een weiland langs een volgend bosje en scherp naar links voor een perceel gerst. Het Pieterpad voert ons door Terblijt, langs diverse agrarische bedrijven. We zien dat de indeling in groepen bedrijven niet zaligmakend is. Bedrijven zijn niet alleen van een bepaald type, ze verschillen ook in grootte. Grote en kleine bedrijven wisselen elkaar af - hoewel dat voor ons wandelaars lastig te zien is. We zien grote en kleine boerderijen en grote of kleine tractoren. Meestal zitten daar ook grote of kleine ondernemingen achter, soms ook niet.
Langs het Pieterpad zien we ook allerlei nieuwe plattelands activiteiten: hier in Terblijt een boerencamping met allerlei recreatie, verderop ongetwijfeld ook natuurbeheer, zorgboerderijen, boerenwinkels, biologische boerderijen. Het zijn activiteiten die vooral de laatste tien jaar erg in de belangstelling staan. Deels omdat de rijkere consument in Maastricht (en elders) er om vraagt. Ook als reactie op de industrialisatie van de landbouw in de afgelopen eeuw en de uitwassen daarvan: milieuvervuiling, veeziektes, onveilige produkten, standaardisatie in massaproducten. En deels omdat boeren op zoek zijn naar nieuwe activiteiten. Het zijn mensen die zich onder de druk van de markt moeten specialiseren en vergroten, maar daar weinig mogelijkheden voor hebben en het over een andere boeg proberen te gooien. Waarbij de de meningen over de uitwassen van het huidige systeem van industralisatie van de landbouw delen. Verder spelen aandacht en geld van de EU voor plattelandsontwikkeling een rol in het promoten van dergelijke nieuwe activiteiten.

Zo komen er vernieuwende zaken tot stand. In Zuid-Limburg zijn er nieuwe concepten bedacht als "Helende hellingen" waarin landbouw, voeding en gezondheid bij elkaar worden gebracht. De zorglandbouw is ook op de oude sanatorium-gedachte van zo'n 100 jaar geleden gebaseerd. Mensen die uitkijken op een groene omgeving zijn eerder genezen dan zij die dat niet doen. Een groene omgeving met het ritme van de natuur doet de mens goed. De ex- verslaafde (om een voorbeeld te noemen) leert er weer elke dag op tijd te zijn want de slaplantjes en de kalfjes hebben zijn zorg nodig en hij kan trots zijn op het geleverde werk. Hoewel uit onderzoek blijkt dat het alleen werkt als producten ook echt verkocht worden en het werk via de markt een verbinding heeft met de rest van de maatschappij, is de landbouwproductie op dit soort bedrijven niet van grote betekenis. Net zoals sommige boerencampings of boerenwinkels op een zeker moment weinig meer met de primaire landbouw te maken hebben. Deze ondernemingen zijn in de dienstverlening beland en opgeschoven van de primaire naar de tertaire sector.

Ondanks alle ruime aandacht voor deze trends, stelt het voor het inkomen van de boeren weinig voor. Individuele boeren kunnen er een leuke boterham aan verdienen maar in totaal is de bijdrage maar een paar procent. En dan telt iets als loonwerk, waar boeren met machines werk bij anderen doen, ook nog mee. Maar dat verschijnsel is al zo oud als er machines zijn. Een beetje een mediahype dus, vergelijkbaar met de opkomst van tatooshops, videotheken of coffeeshops (zowel de wiet- als de Starbucksvariant) in de dorpsstraat. Interessant, maar geen revolutie in de retail.

Door een beboste helling, langs een steengroeve en zandafgraving dalen we het plateau van Margraten af, richting de Geul bij Strabeek. De elf kilometer over de hellingen tussen Maastricht en Valkenburg leert dus dat er veel verschillende boeren en agrarische bedrijven zijn. Maar onbeantwoord blijft de vraag hoe het komt dat die boeren hun werk zo doen dat ze de consumenten in Maastricht optimaal bedienen. Met de goede hoeveelheid brouwgerst, melk en wijn, met de gewenste soorten appelen, met genoeg natuur en de juiste camping- en zorgplaatsen. Anders gezegd: hoe kan de consument die productie veranderen in de door haar gewenste richting. Het antwoord daarop is verrassend simpel te vinden onder een biertje in Valkenburg.

zaterdag 4 januari 2014

2. Maastricht

De sleutel voor het platteland ligt in de stad. De geschiedenis van de mens is ooit gestart op de savannes van het huidige Oost-Afrika. Of voor bijbelvaste lezers in een tuin met de naam Eden in Mesopotanie (het huidige Irak). Het duurde zo'n 120.000 jaar, tot de laatste ijstijd, voor er dorpen werden gebouwd. Dat is nog maar 11.000 jaar geleden. En dat kon alleen omdat de landbouw was uitgevonden. Dorpen werden steden, en nu woont meer dan de helft van de mensen in de stad. In Europa is het al meer dan 70%. De stad bepaalt inmiddels de vooruitgang van de wereld, niet meer het platteland. En zo bepaalt de stad ook wat er op het platteland gebeurt.

Tijd voor een kijkje in de stad dus, en onze wandeling loopt dan ook Maastricht in. Hier wonen en komen kopers, die een forse geldstroom in gang zetten en waardoor het platteland verandert. Neem het jaarlijkse Preuvenemint, waar je je te goed kunt doen aan een keur van producten. Uitstekend klaargemaakte schotels, regionale producten als de Rommedou, vers fruit, wijnen uit de streek. Je ontmoet er kookgekken en foodies die hun eigen blad over eten uitgeven, boeren die speciale varkens in een klooster mesten, levensgenieters die alles van bier weten. Mensen die uren kunnen discussiëren over de beste chocola en chocolatiers. Hier is eten een ervaring, een belevenis, waarmee je jezelf wilt associeren. Elk jaar augustus opnieuw.

Sommigen kunnen zich hun bestaan niet voorstellen zonder deze aandacht voor eten en drinken – die definieren zichzelf als eet- of kookgek, ook al zullen ze zo’n woord niet gebruiken. Voor hen is de aandacht voor eten en drinken een vorm van zelfontplooiing. En met wat kennis van wijn (of kaas, of bier) kun je thuis of op het werk de deskundige uithangen: een beetje waardering, erkenning en status is nooit weg voor ons zelfrespect.

Eten beleven hoeft niet alleen op ’t Preuvenemint. Eenzelfde ervaring kun je opdoen als je een avondje gezellig uit eten gaat in het trendy Vlaamse Witloof dat we net zijn gepasseerd. Of in het nabij gelegen Chateau Neercanne. Neem wel je credit card mee, maar dan is lekker eten en sociaal contact gegarandeerd.

Je hoeft er ook niet voor naar Maastricht. Ook in veel andere steden kun je van tijd tot tijd terecht voor eetfestijnen, zijn er boerenmarkten en goede restaurants en is er Slow Food. Dat is een beweging die eind jaren tachtig in Italie ontstond omdat men bang was dat de traditionele gerechten en gewassen verdwenen onder de fast food. Wat schaars wordt en gewenst is kan op redding rekenen, want dan gaan mensen zich organiseren. Zo zijn een eeuw geleden de nationale parken ontstaan, en zo is er nu Slow food. Een beweging die veel sympathie heeft voor biologische en regionale producten. Waarbij regionaal een relatief begrip is. Bij een bijeenkomst met Slow food in Rotterdam kwam ik een visser uit de Waddenzee en een Turkse baklava bakker van de Bergweg tegen. Maar ja, Rotterdam is een wereldhaven dus dan moet je de regio niet te eng en nostalgisch opvatten. De Amerikanen hanteren een begrenzing van 600 km als het om regionale producten gaat. Het is maar hoe je het bekijkt.

Van het Onze Lieve Vrouwenplein met zijn basiliek en cafe’s lopen we via de Graanmarkt de Stokstraat in. Nu een luxe winkelstraat, een eeuw geleden woonden hier veel meer mensen, opeengepakt in diepe armoede. Er werd honger geleden, eten was hier een eerste levensbehoefte, de rest werd er voor opzij gezet. 

De Stokstraat van toen en het Preuvenemint van nu lijken elkaars tegengestelde maar liggen in werkelijkheid in elkaars verlengde - het zijn de basis en de top van de pyramide van Maslow. Abraham Maslow was een Amerikaanse psycholoog die de behoeften van rijke mensen bestudeerde en daar een orde in aanbracht. Als de lagen van spekkoek. Onderop de eerste levensbehoefte, de thee en een bruine boterham kaas bij het ontbijt. Daarboven de behoefte aan veiligheid en zekerheid –nog altijd een belangrijk motief bij de aankoop van babyvoeding, in het bijzonder in China, en volgens sommigen speelt het ook bij ouderen met hun behoefte aan vitaminepreparaten.
Als de eerste twee lagen van Maslow redelijk zijn gevuld, is er de behoefte aan sociaal contact, al of niet via een gezamenlijke maaltijd, gevolgd door een behoefte aan waardering en erkenning. En aan de top van de pyramide staat de zelfverwerkelijking: we willen leren, ons zelf ontwikkelen en herdefinieren zodat ons leven betekenis krijgt en minder zinloos lijkt. Wat we in de top van de pyramide doen, zijn bijzondere ervaringen, daar hebben we wat voor over en dat blijft ons bij. Dat is eten op ’t Preuvenemint, dineren bij Witloof of Neercanne.

Als het over eten gaat, is het nog niet zo gek dat Maslows ordening de vorm van een pyramide heeft, en niet die van een spekkoek. Want eten uit lichamelijke behoefte doet iedereen, maar het aandeel van de mensen die ook op het niveau van zelfontplooiing met eten bezig is, is veel kleiner. Je ziet meer mensen bij het voetballen of video’s op YouTube bekijken, dan dat er op een wijncursus zitten.

De mensen die nu in de Stokstraat winkelen en lunchen, baden in weelde. Deze mensen hoeven niet meer dicht op elkaar te wonen, in tegendeel, ze gebruiken steeds meer ruimte. Er worden –op wat eens het platteland was- nieuwbouwwijken voor gebouwd. Ook wat de ruimte voor het Nederlandse platteland betreft, ligt de sleutel in de stad.

Niet alleen de grote, dicht opeengepakt wonende gezinnen zijn verdwenen, het traditionele man-vrouw- kinderen gezin is überhaupt in de minderheid geraakt. De individualisering slaat toe, er wonen nu meer mensen op zichzelf (van studenten tot bejaarden), in 1-ouder gezinnen of in gezamenlijke woonvormen zoals verzorgingstehuizen, dan in de traditionele man-vrouw- kinderen huishoudingen.

De andere woonvormen en de welvaart brengen ook een gemakstijl met zich mee, waarin mensen niet meer drie keer per dag netjes aan tafel eten, en tussendoor een kopje thee drinken. We gaan grazen, we duiken de koelkast of het benzinestation in als we zin in iets hebben; er zijn genoeg aanleidingen, positief of negatief, om onszelf met iets te eten te belonen.

Aan het eind van de Stokstraat lopen we door de Koestraat (aan plattelandsnamen geen gebrek) en steken we de Maas over, richting het station. We kijken op Ceramique, een heel nieuw woon- en winkelgebied op de oude industrieterreinen van de proceleinindustrie. Ooit maakte men daar de beroemde Boerenbont-serviezen, in meer varianten dan de nummer 15 van Regout waaraan je nu denkt.
Aan de rechterhand passeren we een luxe keukenzaak, het type winkel waar menig kookgek dol op is. Je kunt hier voor een kapitaal je keuken inrichten met stoomovens, wokbranders en een interessante paradox in huis halen: hoe rijker we zijn, hoe luxer en duurder onze keukens, maar hoe minder tijd we in de keuken doorbrengen. Tijd is geld. In vijftig jaar tijd is de gemiddelde bereidingstijd van een warme maaltijd sterk teruggelopen. De magnetron en wokpan zijn er voor uitgevonden.
In het weekend willen we nog wel eens de kok uithangen voor vrienden en familie, als we druk zijn moet het snel. De moderne consument koopt dus niet alleen voedsel, ze (en nog altijd zelden: hij) wil er ook diensten bij (en als het een hem is, hij zeker). Groente moet voorgesneden zijn, soms nemen we een kant- en kaarmaaltijd die zo in de oven kan. En je kunt natuurlijk ook naar McDonalds of de kantine op het werk. Daar koop je vooral diensten met eten: maar een heel klein deel van je geld dat je daar besteed is voor het eten zelf, de rest betaal je voor het werk om het klaar te maken en te serveren.

Dat is trouwens niet typisch een verschijnsel van onze hoge welvaart. Jaren geleden reisde ik door Vietnam en ook daar zie je vrouwen op straat soep warm maken en verkopen aan gewone werkmensen. Navraag leerde dat de kopers vaak zo arm zijn dat ze thuis geen goede kookgelegenheid hebben, voor een laag loon veel uren werken en het dan aantrekkelijk is om het warm eten met de kookdiensten erbij te kopen. En het soepvrouwtje verdient zo weinig (en er is geen btw of belasting op arbeid) dat dat betaalbaar is.

Toch zie je de piramide van Maslow ook terug als je kijkt naar de voedingsconsumptie in verschillende landen. Landen maken vier fasen door als ze rijker worden. Het begint met overleven ('basic survival') waarin het draait om (goedkoop) voedsel, kleren en onderdak. Als er een middenklasse ontstaat gaat kwaliteit een grotere rol spelen: de 'quality fase', zoals nu in India en China. De Europese landbouw-commisaris Mariann Fischer-Boel wees boeren er graag op dat er alleen al in India jaarlijkst 35 miljoen van die consumenten in de kwaliteitsfase bijkomen - en vond dat een goede reden het landbouwbeleid aan te passen.

Neemt de rijkdom nog wat toe dan komt gemak ('convenience') in beeld. Dat is de fase waarin Oost- Europa en Latijns-Amerika zich bevinden. En in de volgende fase zijn mensen bereid een premie te betalen om aan individuele smaken en verlangens tegemoet de komen ('customization').
Zo zie je een graan golf: in de overgang van de overlevings- naar de kwaliteitsfase stijgt de consumptie van graan in kg per hoofd van de bevolking, daarna zet zich een daling in - als je het uittekent (met inkomen op de horizontale as) is het net een golf.
De fases hangen overigens niet zozeer van het gemiddeld inkomen af, maar ook van tal van andere zaken. Een mooi voorbeeld is de snoepjesmarkt. In arme landen zijn het op suiker gebaseerde snoepjes (zoals zuurtjes). In de quality fase worden die vaak vervangen door chocola. Maar er zijn uitzonderingen, zoals in het land waar de chocola vandaan komt: Mexico. Daar hadden ze al lang aan de M&M's en de Marsen moeten zijn, maar men is nog dol op suikersnoepjes. Komt omdat ze er van limoen en pepersmaken houden, en er zijn veel locale suikerproducenten, die mede door de handelspolitiek suiker aanbieden op 55% van de chocoladeprijs; in andere landen is dat 90%. En verder loopt de distributiestructuur in Mexico achter met koeling, en dat is voor chocola in een warm land onhandig.
Maar afgezien van dat soort uitzonderingen gaat het overal hetzelfde: het begint met een benzinestation waar ze je tank volgooien met benzine, daarna gaan ze er etenswaren bij verkopen, dat groeit uit tot een winkel en dan mag je er zelf ook nog bij tanken als je dat wilt.

Langzaam verlaten we de stad om een kijkje op het platteland te nemen. We passeren het station van Wyck, dat Maastricht heet. We moeten door een paar kilometer woonwijken. Hier wonen ze, al die verschillende huishoudens en gezinnen met verschillende leefstijlen. Mensen die eten vooral zien als eerste levensbehoefte en de kookgekken. Jongeren en ouderen, autochtonen en allochtonen: Nederland vergrijst en verkleurd. We moeten vooral niet denken dat al die mensen hetzelfde zijn en willen. Marketingmensen en sociologen doen dat ook niet, boeren willen nog wel eens denken dat iedereen dezelfde melk in dezelfde verpakking in hetzelfde type winkel wil kopen en dat hun cooperatie niet al te veel moet investeren in productvernieuwing en marktsegementatie. Dat is een duur misverstand.

Marketing-bureaus als het Amsterdamse Motivaction delen de Nederlanders standaard in een stuk of acht groepen in met mooie namen als traditionele burgerij, nieuwe conservatieven, kosmopolieten, gemaksgeorienteerden, opwaarts mobielen en post- materialisten die je weer niet moet verwarren met postmoderne hedonisten. De indeling in groepen is grotendeels gebaseerd op twee criteria: de (economische) status van consumenten en de waarden en normen die uiteenlopen van traditioneel (behouden) via modern (bezitten, verwennen) naar post- modern (beleven, ontplooien).
Zo  heeft de traditionele burgerij een traditionele waarde- opvatting en een matige status - die moet je melk in een pak met rietgedakt boerderijtje bij de C1000 verkopen. De kosmopoliet met zijn hoge status en aandacht voor 'verwennen' is misschien meer in voor een volle karnemelk van Kampereiland aan de lunch op de Rotterdamse Kop van Zuid. En de postmoderne hedonist wil zich wellicht ontplooien met lekkere biologische melk gekocht in dat speciale zuivelwinkeltje. Als je probeert al die mensen met hun verschilende wensen te bedienen met dat ene gemiddelde pak melk bij Super de Boer, dan komen veel mensen niet aan hun trekken en laat je als boeren kansen en geld liggen. Productdifferentiatie is slimmer.

We staan aan de rand van de stad, voor ons ligt een modderige veldweg. Achter ons ligt de stad met al die verschillende consumenten, die met hun aankopen een keten van producenten aan het werk zetten, en daarmee ook de boeren op het platteland. Tijd om te kijken wat er daardoor op het platteland verandert.

woensdag 1 januari 2014

1. Sint Pietersberg - Maastricht

De wegwijzer op de Sint-Pietersberg staat op 85 meter krijtlagen, lang geleden gedurende miljoenen jaren gevormd door schelpen en schaaldieren in een tropische zee. We wandelen door een natuurgebied de berg af, het platteland lonkt. Het kalksteen van de berg zorgde ooit voor een bijzondere natuur met kalkgraslanden en grasheiden. De winning van kalksteen (mergel), eerst door de Romeinen als bouwmateriaal, nu voor cement door de ENCI, staat op gespannen voet met het natuurbeheer. Net als de akkerbouw op de heuvel.

Maar herstel is gaande en de Eerste Nederlandse Cement Industrie (ENCI), die in Duitse handen is, zal hier vermoedelijk ook de laatste zijn. Men had al besloten over een aantal jaren te vertrekken, maar de opleving van de cementprijzen heeft ze doen twijfelen. Ter herinnering is er al een ENCI- bos; het gangenstelsel in de berg bevat een omvangrijke vleermuiskolonie.
Aan de rechterkant van het Pieterpad ligt de mergelgroeve. Ik vind het passend dat deze wandeling begint bij de Nederlandse mijnbouw, die samen met de landbouw en de visserij de 'primaire sector' van de economie vormt. De industrie is de secundaire, de dienstverlening de derde van het rijtje.
Naast een beetje zout in Boekelo, de olie in Schoonebeek en het in de jaren zestig ontdekte aardgas in Slochteren kennen we in Nederland geen mijnbouwtraditie. En dus ook geen zware industrie. Voorzover er al industrialisatie in Nederlands was, vond die in de Zuidelijke Nederlanden (nu: Belgie) en Limburg plaats. Het ontbreken van industrie is typerend voor een delta van grote rivieren. Bij een delta horen handel, transport en landbouw op vruchtbare grond. Vreemd genoeg wordt dit tot op het hoogste bestuursniveau regelmatig vergeten. Bij innovatie denken we liever aan gloeilampen, chips en vliegtuigen dan aan kaas, chips en tomaat.

We dalen verder af naar het platteland, na een kilometer komt het voormalige fort Sint- Pieter in zicht. In de jaren dertig gerestaureerd en voorzien van een nieuwe bestemming als restaurant. Daarachter doemt de stad op: Maastricht. Sinds enkele jaren woont wereldwijd meer dan de helft van de bevolking in de stad. Wie wil begrijpen wat er op het platteland gebeurt, moet dan ook eerst de stad in. Want daar wonen de burger en de consument. En die bepalen wat er in stad en ommelanden verandert.