zaterdag 29 maart 2014

6 Sittard

Sittard is een gezellig stadje, oud en overzichtelijk klein, met leuke terassen. We nemen plaats op een terras op de Markt bij de St. Michielskerk. Ik was van plan een witbiertje te bestellen, maar om vraag en aanbod uit te leggen kan ik beter een portie aardbeien met slagroom nemen. Daar is het bovendien het seizoen voor, en een portie kost maar euro 3,50, wat mij betreft een koopje.
Nu weet elke lezer vermoedelijk wel hoe vraag en aanbod werken, en dat het een belangrijk onderwerp in de economie is. De Nobelprijswinnaar Paul Samuelson grapte al eens dat je er weer een econoom bij hebt als je een papegaai de woorden vraag en aanbod leert. Wat minder mensen beseffen is dat de markt er toe leidt dat alleen de marginale kosten in de prijs worden vergoed. Leuk voor ons consumenten, sneu voor de meeste boeren en andere producenten.

Stel dat de ondernemer die het terras hier even verderop exploiteert, inschat dat zijn marginale kosten voor een coupe aardbeien maar drie euro is (omdat hij een goedkope stageiare heeft of een adresje bij een boer waar hij goedkoop die verse aardbeien haalt), dan is het voor hem aantrekkelijk om ze voor bijvoorbeeld euro 3,25 aan te bieden en lekker een kwartje winst te maken. Dat trekt misschien klanten weg van het terras waar ik nu zit en er zijn ook nieuwe klanten; mensen die 3.50 te duur vondenen dan liever bij de cafetaria aan de overkant een Magnum nemen, maar die nu switchen. Substitutie (van ijs door aardbeien) noemen economen dat. Bij 3.25 worden er dus meer aardbeien verkocht dan bij 3.50.

Als er iets verderop aan de Markt in Sittard nog een derde terras is, en als dat ook een marginale kostprijs heeft van 3.00 euro, zal die de neiging hebben tot de markt van aardbeiencoupes toe te treden en 3.10 of zelfs nog iets lager te gaan zitten. Op "mijn" terras zijn er dan zoveel mensen die switchen naar de andere terassen ("laten we die maar nemen, die ziet er ook leuk uit en de aardbeien zijn hier goedkoop"), dat deze ondernemer gedwongen is zijn prijs te verlagen. Of er mee op te houden. Dankzij de concurrentie neigt de prijs dus naar 3.00, de prijs waarvoor iemand nog net wil aanbieden - zijn marginale kosten. En de uitbater van het terras waar ik 3.50 euro betaalde zal zijn prijs en zijn kosten moeten verlagen, anders maakt hij fors verlies en dat hou je misschien wel lang, maar niet eeuwig vol. Tenzij hij klanten blijft trekken die 3.50 willen betalen omdat hij ook een mooi uitzicht op de St Michielskerk of het landschap biedt, of het eerste terras langs de route is waar uitgeputte mensen als ik neerploffen.
Om concurrentie te laten werken hoeft overigens lang niet iedereen prijsgevoelig te zijn. Als de groep die van terras wil switchen maar groot genoeg is om veel lege stoelen te veroorzaken.

Natuurlijk, - en niet uit te sluiten is dat dit in een dorp of stadje ook gebeurt -  zouden de terrasexploitanten kunnen afspreken de prijs gewoon allemaal op 3.50 te zetten en zo de concurrentie te beperken. Dat mag niet, want dat is slecht voor de consumenten en hun welvaart. De Mededingings Autoriteit ziet daar op toe, maar op kleinere schaal is het lastig te controleren. En op grotere schaal soms ook, zo leerden we uit de bouwfraude. Vooral de uitbater met de marginale kostprijs van 3.50 heeft daar natuurlijk veel belang bij, maar ook de anderen krijgen bij 3.00 alleen hun marginale kosten vergoed, niet hun totale kosten. Samenspanning, kartelvorming ligt al snel op de loer. Behalve als er miljoenen aanbieders zijn (zoals bij boeren): daar is de kartelvorming maar lastig te organiseren, hoewel er door de jaren heen door "vakbonden" steeds weer pogingen ondernomen worden.

Bij aardbeientelers en boeren werkt de concurrentie net zo als op de Sittardse terrassen. Alleen neemt het wat meer tijd in beslag: de restaurants kunnen morgen aardbeien inkopen en op de kaart zetten, maar een aardbeienteler of aardappelteler kan meestal pas volgend seizoen de productie uitbreiden met een extra oppervlakte. De melkveehouder kan misschien met wat meer voer op korte termijn de productie nog een paar procent opkrikken (wat overigens genoeg is voor een forse prijsdruk), slachtkuikens zijn in zes weken slachtrijp, maar bij aardappelen duurt het een jaartje (hoewel er bij sommige producten ook concurrentie is van het zuidelijk halfrond waar onze winter hun [oogst]zomer is).

Het vervelende van de landbouw is dat het een bedrijfstak is met relatief veel vaste kosten en lage marginale kosten. Wie al tien ha uien teelt kan volgend jaar met bestaande machines heel goedkoop ook elf ha uien telen. Bij rundvlees en granen zijn er heel extensieve productiesystemen (bijvoorbeeld in de VS en Argentinie) waar je voor weinig kosten de productie kunt vergroten. Die lage marginale kosten bepalen de marktpriijs. Door de goede productieomstandigheden hebben ook veel Nederlandse boeren en tuinders internationaal gezien een vrij lage kostprijs, maar wie dat niet heeft heeft hetzelfde probleem als de terrasuitbater met een kostprijs van 3.50. Die krijgt het signaal: Verzin een list, verlaag je kosten of ga wat anders verkopen.
Zo zijn vraag en aanbod altijd op zoek naar een evenwicht. Komt er een lage kostenaanbieder bij, of ontstaat er meer vraag en kunnen aanbieders met een wat hogere kostprijs ook een boterham verdienen op de markt, dan is er even een verstoring, maar zoeken aanbieders en vragers op natuurlijke wijze weer naar een nieuwe evenwichtssituatie: de prijs en hoeveelheid waarbij prijs en verhandelde hoeveelheid stabiel zijn. Dat evenwicht is een ideaalbeeld uit het theorieboek en wordt maar zelden echt bereikt - voor het zover is, gebeurt er weer wat dat de markt beinvloedt. Maar het denken in een beweging naar evenwicht is een van de belangrijkste inzichten van de economie. En ook praktisch: als je weet waar je nu bent, waar het evenwicht is en hoe de markt zich daar naar toe beweegt kun je snel miljonair zijn.

Overigens is de landbouw niet uniek in de situatie van een lage marginale kostprijs en hoge vaste kosten. En het is al helemaal geen reden om het marktmechanisme buiten werking te stellen. Software is het meest extreme voorbeeld: er zijn nauwelijks kosten gemoeid met het maken van een extra kopie van Microsoft's Word of van Halo3. Geen wonder dat Microsoft liever geen concurrenten ziet en er belang bij heeft dat het niet te simpel lijkt om om te schakelen naar Apple of Linux. De recreatie is een ander voorbeeld: een lege vliegtuigstoel of een hotelovernachting hier in Sittard kun je niet bewaren in een magazijn "tot de markt herstelt" en er meer vraag is. Waar iedereen die wel eens last- minute boekt van heeft mogen profiteren.
Als marginale kosten stijgen, stijgt ook de prijs. Worden aardbeien op de veiling duurder of vertrekt de goedkope stageaire, dan zal het goedkoopste terras geen 3 euro meer vragen, maar 3.10, of de aarbeien van de kaart halen. Geld weggeven kan aan leukere zaken dan aan klanten. En het kan zijn dat bij 3 euro er zoveel klanten op de aardbeien afkomen, dat de terassen te klein zijn. Dan moet er worden uitgebreid, nieuwe stoelen gekocht en stijgen de marginale kosten - en dus de prijs. Daarom is het leuker ondernemen in een uitbreidende bedrijfstak dan in een krimpende.

Niet alleen de marginale kosten zijn bepalend voor de prijs die tot stand komt, hoewel dat in de landbouw met zijn structurele overproductie er wel op lijkt. Ook de marginale opbrengsten spelen een rol. Dat zie je het best als er een flink te kort is: als een voetbalwedstrijd is uitverkocht, de aardbeienoogst flink tegenvalt of door de stijgende melkprijs de vraag naar veevoer stijgt. Als er dan niet onmiddelijk product bijgemaakt kan worden, dan maken de aanbieders een leuke prijs. De prijs stijgt dan tot de marginale opbrengsten (of bij een biertje: het marginale grensnut) van de laatste koper voor de laatste kg. De winst voor de aanbieders is een signaal om meer te produceren. En dus geldt in de evenwichtssituatie waarbij niemand een prikkel heeft een grotere hoeveelheid te produceren of af te nemen dat de marginale kosten en de marginale opbrengsten gelijk moeten zijn. In economenjargon, je raadt het al: mo=mk.

En tot slot: de prijs is dus niet wat mensen willen betalen of waartegen ze zouden willen produceren. Na mijn wandeling wilde ik best 3.75 betalen en vond 3.50 dus een echt een koopje. Ik maak een 'winst' van 0.25, dat noemen economen het 'consumentensurplus'. Als de terras- uitbater aan mijn rugzak of vermoeide blik kon zien dat ik wel die 3.75 zou willen betalen, zou hij dat ook kunnen vragen (en krijgen - als hij net zo goed kon onderhandelen als op de markt in Marokko, en daar de tijd voor had). Met duur uitziende rietenstoeltjes en mooie zonneschermen kan hij proberen vooral klanten te trekken die 3.75 willen betalen, als de extra kosten daarvan maar een dubbeltje zouden zijn, maakt hij bij deze "segmentatie" 0.15 winst en trekt hij klanten uit een andere laag van de piramide van Maslow. Het omgekeerde kan ook: je vraagt 3.75 maar geeft groepen die het voor die prijs niet willen kopen (scholen, bejaarden, inwoners van Sittard?) korting.
Op dezelfde wijze bestaat er ook een producentensurplus: als de terrasuitbater met de laagste marginale kosten (3.00) weet dat zijn collega met de een na laagste marginale kosten niet verder in prijs zal dalen dan 3.10, hoeft hij het ook niet voor minder te doen - en steekt een dubbeltje in zijn zak.

Terwijl we genieten van de laatste aardbeien en nog een kopje Max Havelaar koffie bestellen, raken we in een discussie of het niet oneerlijk is dat de prijs tendeert naar de marginale kosten van de goedkoopste aanbieder. Of naar de marginale opbrengsten bij schaarste.. Economen hebben geen mening over eerlijk of fair, die beschrijven wat er gebeurt, of wat ze denken dat er gebeurt. En wat al gebeurde toen Adam Smith de economische wetenschap nog moest uitvinden.
Ze wijzen daarbij wel op de voordelen van dit systeem voor de welvaart. De winst die de goedkoopste aanbieder (tijdelijk) weet te pakken als producentensurplus is een premie op innovatie. Waar geen concurrentie is, is er geen prikkel tot verlaging van de kosten ("aardbeiencoupes nu E 2.95") en nieuwe produkten ("Heden ook aardbeiencoupes met suikervrije slagroom"). Juist die lagere prijzen vergroten het consumentensurplus en de welvaart. Op die manier geven de consumenten signalen af hoe ze de toekomstige productie ingericht willen zien. Liever goedkoper of juist met nieuwe, duurdere varianten.

Na prijsverlaging hou ik bij elke coupe een kwartje in mijn zak van het bedrag dat ik bereid was te betalen, en na enige tijd kan ik er een extra kopen, of sparen voor een extra CD. Dat vergroot de welvaart - of het ons gelukkiger maakt is wat anders. Een kwartje lijkt niet veel, maar de agrarische sector (en ook de rest van de economie) realiseert elk jaar een productiviteitsverbetering van pakweg anderhalf procent. En daar komen dan alle productverbeteringen waarvan we de effecten slecht kunnen meten nog bij, zoals die software die elk jaar weer beter wordt. Anderhalf procent lijkt niet veel, maar als je dat elk jaar doet, is ons inkomen na 47 jaar verdubbeld. Bij twee procent al na 37 jaar. Veel lezers maken dat nog mee. Groei hoeft niet per se, maar het is wel erg makkelijk. En als zoals in veel landen buiten West-Europa en Noord Amerika het inkomen laag is, dan is het zelfs geen pretje als het niet groeit. Bij ons leidt een recessie, een toestand zonder groei, ook tot veel gemor. Groei lijkt de smeerolie in de economische machine.

Tijd om Sittard achter ons te laten. De route gaat weer het platteland op, richting Susteren en naar Pey, Echt. Langzamerhand laten we de Dutch mountains achter ons. De eerste en zwaarste etappes zijn voorbij. Dat geldt ook voor onze eerste stappen op het terrein van de plattelandseconomie. We weten wat de moderne consument wil en hoe consumenten via de markt bepalen wat er op het platteland gebeurt. We weten hoe die markt werkt en dat boeren ook maar ondernemers zijn, die proberen zich staande te houden. En vaak terecht klagen dat de prijzen maar laag zijn, gezien hun vaste kosten. Het is ook duidelijk dat de ene consument de andere niet is, en ook producenten verschillen. De markt stemt dat allemaal op elkaar af, in een plan-economie is die diversiteit en economische ontwikkeling onmogelijk. De markt dwingt tot specialisatie, de enige bron van welvaartscreatie.
En zo komt het dat we steeds grotere boerderijen met steeds lagere marginale kosten in het landschap zien. En steeds minder boeren. Zoals op weg naar Pey, waar er eigenlijk nog te veel zijn.

dinsdag 4 maart 2014

5 Valkenburg - Sittard

Vanuit Valkenburg voert het Pieterpad ons weer de glooiende Limburgse heuvels in. We klimmen vanuit het Geuldal omhoog langs het Ravensbos. Een echt hellingbos met vijvers uit de Romeinse tijd. Het is hier zo stijl dat ontbossing voor de landbouw geen zin had. Bos bleef bos, leverde hout en was jachtterrein. Na het bos komt hoeve Holswick in zicht en dan klimmen we naar het plateau van Spaubeek. Een overwegend kaal landschap met veel bouwland en hier en daar nog wat fruitteelt. We lopen recht op een kasteelhoeve af.

Hier wordt gerst geteeld. De kostprijs van een kg zal zo'n twintig cent zijn, schat ik. Zelfs als ik de boekhouding van de boer zou hebben, is zo'n kostprijs toch moeilijker te berekenen dan veel mensen denken. De kosten voor kunstmest, zaaizaad en bestrijdingsmiddelen zijn vrij gemakkelijk vast te stellen, maar het wordt moeilijker als het om de kosten van machines en gebouwen gaat. Die koop je niet elk jaar en de uitgaven moet je dus over de tijd verdelen. Afschrijven noemen we dat, en daar zijn allerlei formules voor te bedenken die er op neer komen dat je de waarde op de tweedehands markt zo goed mogelijk volgt. Met nieuwe machines ligt de kostprijs dus vaak wat hoger, hoewel er dan minder onderhoudskosten zijn.
Het wordt nog lastiger als de boer meerdere producten teelt met dezelfde machines. Dan zijn niet alle kosten direct aan het product toe te rekenen, maar zijn er ook indirecte kosten. Je kunt dan natuurlijk de kosten per ha verdelen, maar soms is dat niet juist. Als de trekker van 80 pk wordt gekocht met het oog op de bietenoogst, en voor de gerstteelt was 50 pk ook wel genoeg geweest, dan worden de kosten van de laatste dertig pk dus veroorzaakt door de bieten, niet door de gerst. En het wordt nog lastiger bij de kosten van de arbeid en het eigen vermogen van de boer. Het geld dat boer Wijnands in zijn eigen bedrijf steekt is niet gratis. Hij had het ook op de bank kunnen zetten en dan 4% rente gekregen. Er was dus een alternatieve aanwendig mogelijk en daarom rekenen we met alternatieve kosten (opportunity costs) van 4%. Die alternatieve kosten zijn ook kosten: economie is kiezen tussen twee kwaden (of twee goeden) en de opportunity costs geven aan wat je verliest als je het alternatief niet uitvoert. Beter geformuleerd: de opportunity cost van een activiteit is de waarde van alles wat je op moet geven om die activiteit te ondernemen. Hetzelfde geldt voor de arbeid. Boer Wijnands had zich ook tegen CAO- loon bij een loonwerker of bij de gemeenteplantsoenen kunnen gaan werken, al was dat misschien minder leuk geweest.

Met zo'n hele reeks aannames kunnen we de totale kosten bepalen. Soms zijn er dan nog bijproducten als stro, waarvan we de opbrengsten gemakshalve maar aftrekken van de kosten van de gerstteelt, en dan hebben we dus uiteindelijk een schatting van de totale kosten. Als we die dan delen door de normale kg- opbrengsten, bijvoorbeeld een driejaarlijks gemiddelde, dan hebben we wel een schatting van de kostprijs - de totale gemiddelde kosten van een kg gerst.
En nu is het niet te hopen dat boer Wijnands die gebruikt als hij besluit om gerst of bieten te telen. Want dan kan hij behoorlijk de mist ingaan. Een voorbeeld: als van gerst de kostprijs 20 cent per kg is en hij kan een verkoopcontract krijgen voor 22 cent, maakt hij een winst van 2 cent per kg of wel 10%. Stel dat voor bieten de kostprijs 50 euro per ton is, en het contract 53 euro, dan is dat een winstmarge van 6%. Toch zullen boeren in zo'n geval geen gerst telen, ondanks de hogere winstmarge. Want als een ha 6.000 kg brouwgerst oplevert, is dat een winst van 120 euro. En bij 80 ton bieten maakt hij 240 euro winst. Hier moet dus allereerst gerekend worden per ha, want dat is het knelpunt van het bedrijf - dat is op dit moment de meest beperkende factor.

Maar ook de winst per ha, berekend als de verkoopopbrengst minus de totale kosten is een slechte raadgever. Neem voor het gemak een afweging tussen gerst en conservenerwtjes. Stel dat voor erwtjes net als voor gerst de kostprijs ook twee dubbeltjes is, dat voor het gemak er evenveel kg van een ha komen, en dat er een contract wordt aangeboden van 24 cent. Dat levert dus meer winst op per ha, dus erwtjes lijkt een aantrekkelijke keuze.  Maar geen verstandige, als van de kostprijs van conservenerwtjes van 20 cent, er 14 naar de zaaizaadleverancier en de loonwerker gaan en er 6 voor de kosten van de boer zijn: van de opbrengsten blijven er dan 10 cent (6 plus 4 cent winst) bij de boer. Als er bij gerst maar 8 naar variabele kosten en de loonwerker gaan en er 12 cent van de opbrengsten bij de boer blijft als vergoeding voor afschrijvingen en eigen arbeid en kapitaal, dan resteert een marge van van 14 cent (12 cent vergoeding voor kosten, en 2 cent winst). In dit voorbeeld verdien je dus meer aan gerst dan aan erwtjes, omdat je marge er hoger ligt. De vergelijking van de totale kostprijs met de opbrengstprijs zet je mooi op het verkeerde been.
In de jaren tachtig heb ik met collega's daarover nog eens een hele discussie gevoerd, omdat boeren hier de fout mee ingingen. Voor sommige van mijn collega's was dat aanleiding om dit soort cijfers boeren niet meer te verstrekken. Mij ging dat te ver in een land waar drugs en drank wel vrijwel vrij verkrijgbaar zijn. Maar een goede bijsluiter hoort er wel bij. Bij deze.

Dat de kostprijs niet werkt voor zulke beslissingen komt omdat hij zondigt tegen een belangrijk principe uit de bedrijfseconomie: het verleden speelt geen rol in beslissingen voor de toekomst. Wat geweest is, is geweest. Al gemaakte kosten zijn verzonken (sunk costs noemen economen dat). Regel 1 uit de bedrijfseconomie: Voor het nemen van elke beslissing moet men uitgaan van de situatie waarin men verkeert als de beslissing wordt uitgevoerd - hoe men in die situatie terecht gekomen is doet er niet toe.
Denk aan de goudzoeker in Australie die al vijf tochten heeft gemaakt en $ 5.000,- heeft gespendeerd. Als hij moet besluiten nog een zesde keer te gaan, spelen die kosten absoluut geen rol. Wat hij moet afwegen is de kans dat hij een bepaalde hoeveelheid goud vindt en wat de waarde daarvan is tegenover de kosten van de zesde zoektocht. Als hij vrijwel zeker (voor 99%) weet voor $ 3.000,- goud te vinden, en zijn kosten weer $ 1.000,- euro zijn moet hij snel aan zijn tocht beginnen. Het levert $ 2.000,- winst op (en dat hij zo nog iets van zijn eerdere kosten terug krijgt doet niet terzake). Ik leerde die regel ooit met het voorbeeld van de sleepbootkapitein die een gekapseisde boot moet bergen, een no-cure no- pay contract heeft, en zelfs al meer kosten heeft gemaakt dan hij aan opbrengsten zal krijgen als hij in de zevende poging eventueel de boot de haven in weet te slepen. Die kosten tot nu toe zijn geen reden om te stoppen, en ook niet om door te gaan. De enige relevante kosten zijn die in de toekomst.
Het zijn misschien rare voorbeelden hier tussen de gerstvelden tussen Schimmert en Wijnandsrade, maar daarom niet minder belangrijk voor wie het platteland wil begrijpen. Kostprijzen zijn nuttig voor vergelijking tussen bedrijven of gebieden om ontwikkelingen te laten zien, en om op ideeen voor verbeteringen te komen, maar gebruik ze nooit om te besluiten of je met al beschikbaar materiaal, grond en arbeid (de verzonken kosten) een activiteit uitvoert. In zo'n geval telt allen de marge van opbrengst minus variabele kosten die bijdraagt aan de dekking van de vaste kosten: de contributie-marge.

Onze Pieterpad route heeft inmiddels de gerstvelden achter zich gelaten. We passeren de autoweg en lopen via een holle weg, door eeuwen gebruik en erosie uitgesleten, richting Puth. Het is een forse wandeling vandaag, 21 km en Sittard is nog niet in zicht. De warmte maakt het er gevoelsmatig niet minder lastig op als we een aardappelveld met een beregeningsinstallatie passeren. Verderop bespuit een boer zijn tarwe tegen afrijpingsziektes. Ook in economisch opzicht doen we er nog een schepje bovenop.
Het denken in relevante kosten en marges is niet anders dan het denken in marginale kosten: wat zijn de kosten om een klein beetje meer (zeg 1 kg) op korte termijn te produceren. De in het verleden al gemaakte vaste kosten hoef je dan niet mee te rekenen, zo hebben we net gezien. Als een boer zijn koeien twee kilo meer krachtvoer geeft, levert dat ongeveer een kilo meer melk op, althans als hij nu pakweg 8.000 kilo melk per koe per jaar melkt, en voortaan 8.001 wil melken. Bij 8.020 kilo geldt dat ook nog wel, maar niet meer voor 10.000 kilo bij deze zelfde koe. Dat is de wet van de afnemende meeropbrengst: als we hetzelfde aan inputs toevoegen krijgen we niet meer eenzelfde opbrengstverhoging. Het lijkt een beetje op het afnemend grensnut van mijn derde witbierje in Valkenburg- dat leverde ook minder nut op dan het eerste.

Als onze melkveehouder bepaalt hoeveel krachtvoer hij volgende week geeft, zal hij letten op die marginale kosten (wat kost een kilo krachtvoer) en op de marginale opbrengsten (hoeveel meer melk levert het op). Kost krachtvoer 15 cent per kilo en levert een kilo extra een halve liter extra melk op, die 30 cent waard is, dan is volgende week 2 kilo erbij (30 =2 keer 15) dus optimaal. Stijgt de melkprijs of daalt de voerprijs dan gaat de voergift wat omhoog. En zijn de koeien met het warme weer minder productief zodat 1 kilo voer nog maar 0,4 kilo melk oplevert dan moet je niet meer maar minder krachtvoer geven - behalve als je met alle geweld de huidige productie wilt handhaven maar dat is een dure hobby. Het is dan beter de krachtvoergift en de melkproductie wat terug te laten lopen: de laatste kilo krachtvoer levert immers maar 0,4 * 30 = 12 cent op, en kost er 15.
De akkerbouwer met zijn beregeningsinstallatie die we passeren heeft, al of niet met de PC, hopelijk ook zulke berekeningen gemaakt. Als de aardappelen een ton per ha per dag groeien bij optimale omstandigheden en door de droogte verwacht hij dat ze maar een halve ton per dag groeien maar wel 15 cent per kilo zullen opbrengen, dan kan hij zijn marginale opbrengst van een beregening inschatten. Dat mogen dan ook zijn marginale kosten zijn. Het is zo dus mogelijk zijn maximale biedprijs te bepalen voor de onderhandelingen met de loonwerker die het werk doet, of het waterschap dat in de toekomst misschien het water zal verkopen aan de hoogst biedende.

Hetzelfde zie je bij de afrijpingsziekte-bespuiting. Dat gebeurde veel toen in de jaren tachtig de graanprijs nog op omgerekend 25 eurocent lag. Als die zoals een jaar of tien geleden veel lager is, is het vaak niet meer profijtelijk. Nu door toegenomen vraag de prijzen weer zijn gestegen, wordt het weer wel aantrekkelijk en neemt dus ook de opbrengst per ha wat toe.
Het is eigenlijk dan ook vreemd dat er vaak wordt geklaagd dat een prijsverlaging niet mogelijk is, gezien de kostprijs (of dat de productie niet zal stijgen als de prijzen omhoog gaan). Een lagere opbrengstprijs is immers allereerst een signaal aan de ondernemer dat hij de productiemethodes moet aanpassen. De laatste kg voer, de laatste beregening, het spuiten tegen afrijpingsziekte: hun marginale opbrengsten dalen sterk, tot onder de marginale kosten. In de Midwest van Amerika, Australie en Argentinie, telen ze 1 a 2 ton tarwe per ha, tegen wij tien. Ze doen het tegen een wereldmarktprijs van nog geen 10 cent per kg en het kan uit. Hun marginale kosten en opbrengsten en dus hun teelttechniek is een heel andere. Ook vanwege het andere klimaat. Maar daarom zijn het nog geen slechte boeren.

Marginaal denken is een van de meest zinvolle methoden om beslissingen te onderbouwen. Economen zijn dan ook graag 'at the margin'. Het geldt zelfs voor de lange termijn, al zijn dan bijna alle kosten variabel. Dan kun je zelfs woeste gronden ontginnen, land inpolderen en mensen opleiden.

We zijn intussen ook aan de rand van ons land. Rechts is de grens, we slaan linksaf en zien de rand van de stad. De etappe zit erop. We naderen Sittard. Tijd voor een terras. Want nu we weten wat de marginale kosten zijn van boeren en wat consumenten over hebben voor een biertje, kunnen we voorspellen wat de prijs van gerst wordt. Onder een witbiertje - Gulpener Korenwolf of Wieckse Witte.