Aan het ontbijt las ik in het Pieterpadgidsje dat de
baksteenindustrie erg conjunctuurgevoelig is. Als de economie aantrekt en er
meer gebouwd wordt, draaien de ovens op volle toeren, maar bij een recessie
neemt de vraag snel af. Dan wordt er weinig ge- en verbouwd. In de economie zit
dus een krachtig mechanisme van goede en slechte tijden: als het goed met het
inkomen gaat, wordt er geïnvesteerd in kapitaalgoederen die een poosje meegaan
(we noemen dat de accelerator) en als er meer geïnvesteerd wordt, wordt er ook
meer verdiend. Dat heet in het jargon de multiplier: als je investeert in een
land, verdienen mensen wat en die investeren ook weer een deel van hun inkomen
etc. Maar andersom werkt het natuurlijk ook. En zo gaan prijzen omhoog en
omlaag. Niet alleen van bakstenen, maar ook van varkens - zoals we later
vandaag nog zullen zien.
Net buiten Venlo steken we met het pontje de Maas over.
Gepast denken we aan mijn naamgenoot, drs P. die dat geniale nummer over de
veerpont ten gehore bracht: "en als de pont zo lang was als de breedte
van de stroom - dan kon hij blijven liggen, zei me laatst een econoom".
En zo belanden we aan de overkant, die volgens het lied deze kant is nu we daar
zijn aangeland. We zijn in Grubbenvorst, bekend van de veiling ZON - ZuidOost
Nederland.
Veilingen zijn economisch gezien prachtige uitvindingen.
Aanbieders (veelal boeren, tuinders of vissers, maar ook mensen die een
schilderij kwijt willen) brengen hun producten naar de veiling, en kopers
kunnen er daar op bieden. Hier zie je dus prijsvorming op de markt in levende
lijve. Het mooie van veilingen is dat ze goed zijn in 'prijsvinding': ze halen
goed boven water wat mensen echt willen betalen. Als je aardappelen of een schilderij
te verkopen hebt, is het lastig om er achter te komen wat de huidige marktprijs
is, en wat de koper die voor je staat zou willen betalen. De koper heeft geen
prikkel om de prijs te noemen die hij er echt voor over heeft, en als je als
verkoper een vraagprijs noemt zal hij of zij er per definitie onder gaan zitten
om via een proces van loven en bieden de prijs omlaag te krijgen. Bij een
veiling is er concurrentie tussen de kopers, en is het proces zo ingericht dat
je wel uit je tent gelokt wordt je 'echte' prijs te noemen. Net als bij het
opvragen van meerdere offertes of het bekijken van concurrerende winkels (waar
je als consument in feite ook "offertes" opvraagt). Bij schilderijen
vindt de veiling plaats door bieden bij opbod: heen en weer worden steeds
hogere prijzen genoemd tot de veilingmeester het "eenmaal - andermaal -
verkocht" roept. Helemaal ideaal is dat nog niet, want het proces stopt
als er geen bod meer over de hoogste bieder heen gaat. Maar die hoogste bieder
had er misschien nog wel meer voor over gehad, en dat consumentensurplus steekt
hij in zijn zak.
Nederlanders hebben daar wat op gevonden en bedachten het
systeem van afslag (in het Engels dan ook de Dutch auction genoemd): de
veilingmeester of de klok begint met hoog in te zetten en de prijs te verlagen
tot er iemand afdrukt. Vroeger riep je dan "mijn" en Barneveld had
dan ook een "eiermijn". Het afslagsysteem gaat ook veel sneller dan
bij opbod, en dat is dan ook de grote kracht van de tuinbouwveilingen: in een
zeer kort tijdsbestek grote hoeveelheden product verhandelen met een efficiënte
prijsvorming.
Economen hebben de afgelopen jaren een uitgebreide, en
soms knap ingewikkelde, veilingtheorie ontwikkeld. In 2007 werd er nog een
Nobelprijs voor toegekend. Zo kenden we naast opbod of afslag al het systeem
van opbod en afslag en inmiddels zijn er nog ingewikkelder veilingsystemen, die
voor bv. het veilen van telecom-frequenties door de overheid worden ingezet om
zoveel mogelijk geld op te leveren en een tot een goede prijsvorming te komen.
Zo zullen, zeker bij een gering aantal kopers, de bieders de neiging hebben
niet alleen hun eigen betalingsbereidheid (willingness to pay) in de prijs tot
uiting te brengen, maar ook kijken naar wat de anderen willen betalen, en daar
net boven gaan zitten. Dat kun je ondervangen door iedereen in gesloten envelop
te laten bieden, en af te spreken dat het schilderij, de telecom-frequentie of
de boerderij naar de hoogste bieder gaat, tegen de prijs van de een-na hoogste
bieder. Bieders hebben dan geen reden meer om op anderen te letten en zullen
hun eigen betalingsbereidheid afgeven (in het jargon is dit de zgn. Vickrey
veiling, naar de bedenker ervan).
Een van de belangrijkste voorwaarden voor een succesvolle
veiling is om veel kopers te trekken, dat schept de meeste kans dat er tegen
elkaar opgeboden (of snel afgeslagen) wordt, en dat de kopers niet samenspannen
om de prijs laag te houden. Boeren die een boeldag organiseren om bij het
staken van hun bedrijf hun machines en inventaris te verkopen doen er dan ook
slim aan vooral veel kopend publiek te trekken. Adverteer met een biertap en
een friettent en de kans is groot dat er toch een paar licht gebruikte schoppen
en spaden worden afgemijnd tegen een prijs die hoger ligt dan in de aanbieding
van de Boerenbondwinkel.
Zowel bij het verschijnsel van de boeldagen als elders in
de landbouw heeft de veiling het moeilijk. Het werkt vooral voor homogene
producten die je makkelijk kunt aanvoeren. Dat is bij varkens al onmogelijk. En
producten worden steeds minder homogeen, en meer gedifferentieerd. Bij bloemen
lossen ze dat op door zoveel mogelijk variëteiten te onderscheiden en er bij te
vertellen wie ze heeft geteeld. Maar het wordt dan al ingewikkelder. En het
wordt onmogelijk als je van te voren afspraken wilt maken met de teler,
bijvoorbeeld omdat je als Albert Heijn over vier weken een grote actie met
advertenties hebt om kerststerren te verkopen. Of als je er cellofaan met een
kerstmanplaatje omheen wil hebben. Dan wil je niet afhankelijk zijn van wat er een
dag voor je advertentie op de veiling te koop is. In zo'n geval verliest de
veiling het van het afsluiten van een contract. Zo is er dus concurrentie
tussen afzetmethodes. De overgang van homogene producten en veilingen (of
openbare markten) naar gedifferentieerde producten en contracten is dus een
rechtstreeks gevolg van het feit dat al die verschillende consumenten het geld
hebben om verschillende dingen te willen. Zo bepaalt de stad niet alleen wat er
wordt verhandeld, maar ook hoe de handel plaats vindt. Maar die overgang naar
contracten maakt het voor boeren en tuinders wel veel moeilijker in te schatten
wat op een bepaald moment een goede prijs is. Wat er weer toe leidt dat boeren
en tuinders proberen om via het internet prijsinformatie uit te wisselen -
voor wat het waard is bij gedifferentieerde producten.
Nadat we Grubbenvorst en zijn klooster zijn gepasseerd
komen we in een landschap dat alle kenmerken van een ruilverkaveling heeft.
Hier en daar een meertje met bos, dat eigenlijk een oude Maas-arm is. En verder
vooral intensieve melkveehouderijbedrijven en hier en daar een varkensschuur.
De Peel, een mooi nationaal park met daarom heen een van de grootste
varkensconcentraties in Europa, is niet ver weg.
Ook varkens fluctueren in prijs, de klassieke
varkenscyclus. Varkensvlees is zo'n product dat niet eens, zoals dakpannen van
Tegelen, de economische conjunctuur nodig heeft om in prijs te schommelen. Daar
zorgt de bedrijfstak zelf wel voor. Dat werkt als volgt: als de varkensprijzen
laag zijn, gaat de productie dalen. Boeren die toch al van plan waren een keer
met pensioen te gaan stoppen er nu echt mee. Een (vaak beperkt) aantal boeren
met een hoge (marginale) kostprijs en veel schulden krijgt de bank op bezoek
die het bedrijf de wacht aan zet. Niet dat de bank altijd direct tot verkoop
overgaat, want bij een boeldag zouden stal en inventaris ook weinig opleveren.
Maar soms wordt het bedrijf wel stil gezet en er mag zeker niet worden geïnvesteerd.
En ook boeren die het bij de lage prijs nog wel volhouden, hebben weinig animo
en middelen om uit te breiden.
Na verloop van tijd trekt de markt dan wat aan. De
productie is door de stoppers lager dan voorheen. Bij lage prijzen wordt er wat
meer verkocht, hoewel dat bij landbouwproducten vaak weinig zoden aan de dijk
zet. En de (wereld)bevolking is weer wat gegroeid en wat rijker, zodat ook
daardoor de vraag toeneemt. Kortom het prijsherstel treedt in.
En dan werkt het mechanisme andersom: het geld stroomt
binnen en de boeren met de hoogste marge (hoge marginale opbrengsten, lage
kosten) gaan hun productie uitbreiden. Ze gaan in uitbreiding investeren en
soms kopen ze de stal van de buren (of de bank). Veel vaker wordt er nieuw
gebouwd of grond gekocht. Maar het duurt wel even voordat de productie uit die
nieuwe stallen op de markt is. En juist die vertraging zorgt voor de cyclus,
want het duurt een poosje tot de markt merkt hoe sterk de productie oploopt en
de prijzen dalen. Intussen gaan boeren die van plan waren te stoppen, nog even
door om van de hausse te profiteren, en sommige consumenten haken af vanwege
hogere prijzen. Het is dan ook onvermijdelijk dat na verloop van tijd de markt
'over de top' is en de prijzen weer inzakken.
En dan begint de varkenscyclus weer opnieuw. In de economische wetenschap staat de cyclus ook wel bekend als het spinnenweb-theorema. Als je er een tekening van maakt met het assenkruis van een vraag- en aanbodlijn (die aangeven dat bij een hogere prijs er meer wordt aangeboden en minder wordt gevraagd), dan zie je een patroon dat op een spinnenweb lijkt. Het hangt vooral van de sterkte van de reactie van de producenten op de prijzen en de lengte van de vertraging af hoe groot de effecten van de cyclus zijn. Je kunt situaties bedenken waar de cyclus langzaam uitdooft en de prijs naar het evenwichtspunt in het midden van het spinnenweb beweegt. Maar het omgekeerde met sterk exploderende prijzen is ook mogelijk. Het zou me niet verbazen als we in de toekomst meer met het laatste te maken krijgen, want rijke consumenten worden minder gevoelig voor prijzen van de basisproducten en grote varkensbedrijven passen ook steeds minder makkelijk de productie aan. En zelfs als ze failliet zijn blijven de stallen in productie, want die worden opgekocht. Bovendien gaat de prijsnotering nog maar over een beperkt deel van de markt omdat de rest contractueel vastligt. Dan kom je in de situatie van de olie-industrie, waar prijzen op het ene moment $ 10,- per vat zijn, en nog geen tien jaar later bijna het tienvoudige.
En dan begint de varkenscyclus weer opnieuw. In de economische wetenschap staat de cyclus ook wel bekend als het spinnenweb-theorema. Als je er een tekening van maakt met het assenkruis van een vraag- en aanbodlijn (die aangeven dat bij een hogere prijs er meer wordt aangeboden en minder wordt gevraagd), dan zie je een patroon dat op een spinnenweb lijkt. Het hangt vooral van de sterkte van de reactie van de producenten op de prijzen en de lengte van de vertraging af hoe groot de effecten van de cyclus zijn. Je kunt situaties bedenken waar de cyclus langzaam uitdooft en de prijs naar het evenwichtspunt in het midden van het spinnenweb beweegt. Maar het omgekeerde met sterk exploderende prijzen is ook mogelijk. Het zou me niet verbazen als we in de toekomst meer met het laatste te maken krijgen, want rijke consumenten worden minder gevoelig voor prijzen van de basisproducten en grote varkensbedrijven passen ook steeds minder makkelijk de productie aan. En zelfs als ze failliet zijn blijven de stallen in productie, want die worden opgekocht. Bovendien gaat de prijsnotering nog maar over een beperkt deel van de markt omdat de rest contractueel vastligt. Dan kom je in de situatie van de olie-industrie, waar prijzen op het ene moment $ 10,- per vat zijn, en nog geen tien jaar later bijna het tienvoudige.
De varkenscyclus kennen we ook bij verschillende andere
voedingsmiddelen. Aardappelen zijn een bekend voorbeeld. Daar is min of meer
sprake van een driejarige cyclus, die ook sterk beïnvloed wordt door het weer.
In efficiënte productiegebieden als Flevoland, waar iedereen jaar in jaar uit
hetzelfde maximale areaal aardappelen teelt, merk je het niet zo, maar telers
in meer marginale gebieden zoals Walcheren of delen van Duitsland passen wel
degelijk hun productie aan. Een goed aardappeljaar (voor telers althans) is
vaak een jaar met een lage opbrengst per ha omdat het in de zomer relatief
droog was en er in gebieden als Frankrijk en Duitsland forse droogteschade is.
In Nederland staan dan de beregeningsmachines in het land, als er althans zoet
water beschikbaar is. Dat kan wel uit, want je ziet de termijnmarkt oplopen.
Het jaar erna krimpt het areaal minder in dan normaal, soms breidt het zelfs
wat uit. Dat is dan een jaar met slechte prijzen, als het weer niet te extreem
is. In het derde jaar gebeurt dat nog een keer, als het weer goed is voor de
groei gaan de prijzen zelfs helemaal de goot in. En dan hoor je zelfs boeren in
Flevoland beweren dat het met de aardappelmarkt niet meer is wat het was. Net
als op de aandelenmarkt begin je verhalen te horen waarom de markt structureel
veranderd is ("tegenwoordig beregent iedereen, ook in Duitsland";
"door het internet is er sprake van nieuwe economische wetten"). Als
het al niet gebeurd was begint jaar drie met forse krimpingen in het areaal.
Dat is al genoeg voor prijsherstel en als er dan ook nog wat extreem weer is
dat tot lagere opbrengsten leidt, dan explodeert de prijs - en worden de
verhalen over structurele veranderingen niet meer gehoord. Ik heb dat verhaal
in lezingen al heel vaak gehouden en met grafieken toegelicht, en bijna
iedereen herkent dat wel. Maar er zijn maar weinig mensen die contrair in het
derde jaar hun areaal durven en kunnen uitbreiden. Want soms is het herstel er
pas in het vierde jaar.
De varkenscyclus is een extreem voorbeeld waarin je ziet
wat de rol van prijzen is om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. En die
signaleringsfunctie van prijzen gebeurt op basis van marginale kosten en
opbrengsten, die hier een heel sterk effect hebben. Doordat producenten en
consumenten hun gedrag pas aanpassen bij forse prijsveranderingen, slaat de
prijs fors uit bij kleine veranderingen in vraag of aanbod.
Ook in andere markten, kunnen veranderingen in prijzen
grote gevolgen hebben. Bijvoorbeeld die van energie. Zo is het effect van
windenergie groter is dan vaak gedacht. De marginale kosten van wind, als de
molen er een keer staat, zijn vrijwel nul - als het maar waait. Dit betekent
dat op winderige dagen de dure energie-uit-gas uit de markt wordt gedrukt door
de windenergie met zijn lage marginale kosten, en dat de prijs op de
vrije (spot) markt fors lager ligt. Energiebedrijf Nuon schatte ooit dat de
prijs daalt van gemiddeld ruim 45 euro per megawatt-uur naar minder dan 30 euro
als het goed waait. En dat terwijl windenergie maar een klein deel van onze
energievoorziening is. Gevolg is dat op winderige dagen alle energie dus een
stuk minder waard is. Dat is een sterk signaal voor ontwerpers van
energiecentrales om systemen te ontwerpen die je snel kunt opstarten en stil
leggen als je denkt dat het niet of wel gaat waaien. Deense economen claimen
dat door dit prijseffect windenergie in Denemarken in 2007 voor het eerst meer
oplevert dan het kost. Het heeft ook al enkele keren geleid tot negatieve
energieprijzen op groothandelsniveau: als de gascentrales zijn uitgezet, komen
de kolencentrales aan de beurt. Die hebben hoge opstartkosten, dus een eigenaar
van een kolencentrale moet flink onder druk worden gezet met een negatieve
prijs om uit te schakelen en daarmee een ‘black-out’ van het elektriciteitsnet
te voorkomen.
Varkenscycli heb je vooral in markten met veel aanbieders
en veel kopers, waar volledige mededinging heerst: producten zijn homogeen,
prijzen zijn bekend en er zijn veel kopers die de ene verkoper kunnen
inwisselen voor de andere. Er zijn natuurlijk veel markten waar die
omstandigheden niet bestaan. Bijvoorbeeld omdat een bedrijf een monopolie heeft
en de enige is een product aanbiedt: voor telefoon kon je lange tijd alleen bij
KPN terecht, voor een treinkaartje alleen bij de NS. Bij een monopolie kunnen
bedrijven de prijs voor langere tijd dicteren, zodat er een autoriteit nodig is
die toezicht houdt. Bijna even verstorend zijn duopolies (twee aanbieders),
oligopolies (beperkt aantal aanbieders) en monopsonies (maar een koper,
bijvoorbeeld de overheid in de markt voor bruggen over rivieren). Dat zijn
allemaal situaties die voor de landbouw minder relevant zijn, zelfs als er maar
4 of 5 grote grootwinkelbedrijven zijn. Deels komt dat ook omdat er bij
monopolies alternatieve producten zijn die qua nut voor de consument lijken op
het monopolide product. In plaats van met de trein kun je met de auto of de bus
(als producten erg op elkaar lijken zoals bij verschillende merken benzine,
spreken we van monopolistische concurrentie, dat meer een vorm van concurrentie
dan van monopolie is). Toch neemt het belang van deze situaties voor de
landbouw wel toe, nu de industrie geconcentreerder raakt. En lokaal, bij hoge
transportkosten, kunnen er wel degelijk potentieel monopolide situaties
ontstaan, waarbij een boer geen keuze heeft tussen verschillende suiker- of
melkfabrieken en er in de wijde omtrek nog maar één
bestrijdingsmiddelenleverancier is. Ook dan geldt: goed dat er internet is; om
bestrijdingsmiddelen te bestellen of voor een mailtje naar de NMA.
Bij monopolisten gaat het er niet om of ze monopolist
zijn, maar of ze zich als monopolist gedragen. Als toetreding tot de markt
makkelijk mogelijk is, dan kan men de prijs niet al te veel boven de marginale
kosten manipuleren zonder het gevaar van concurrentie. Concurrentie die ook
vaak de innovatie bevordert. Een van de mooiste voorbeelden van wat er gebeurt
als de monopolist zich als monopolist gaat gedragen is het verhaal van de
Duitse negerzoen. Al decennia was bij de oosterburen de markt van negerzoenen
(die je eigenlijk niet meer zo mag noemen) in handen van een zekere firma
Dickmann. Nu hebben monopolisten de neiging een tikje duur te zijn, of door
afhankelijke klanten zo beoordeeld te worden, zeker als ze geen rekening houden
met toetreding tot de markt. Begin jaren negentig zag ene Otto Lithardt als
ondernemer zijn kans. Hij kocht in 1996 een verlopen Oostduits bedrijf,
Grabower Kusschen, op, herstelde de arbeidsmoraal en heeft inmiddels de helft
van de markt in handen. Toetreding lukte eerst in Oost- Duitsland (waar het
merk nog een zekere bekendheid had uit de DDR-tijd) en vervolgens via Aldi op
prijs. En wie bij Aldi mag leveren is ook elders welkom. Met de toegenomen
concurrentie is er ook weer productinnovatie. Die was na de introductie van de
mini-negerzoenen door Dickmann vele jaren geleden geheel afwezig. Inmiddels
heeft Grabower Kusschen ook suikervrije negerzoenen op de markt gebracht en een
oude DDR-variant waarin de chocolade-laag niet zo netjes glad gestreken wordt.
De suikervrije variant trekt ook nieuwe kopers aan en kannibaliseert dus niet
alleen de bestaande afzet. Kortom: welvaartsverhogende dynamiek zoals economen
die uit de tekstboekjes kennen en dus graag zien. Of ze nu negerzoenen of
chocoladekus heten.
Door een bosje bereiken we Swolgen. Van de varkens zijn
we nog niet af, want ze zijn ook een goed voorbeeld van situaties waarin
prijzen niet goed werken. Liever gezegd van situaties waarin de markt nu eens
niet werkt. Op weg van Maastricht naar Swolgen zagen we dat prijzen in markten
signalen afgeven om de wensen van consumenten te vertalen naar de productie en
van de productie naar de innovatie en de aanwending van grond. En dat
consumentenwensen effect hebben op hoe de markt wordt georganiseerd. Een mooi
systeem, maar het kan niet voorkomen dat we milieuvervuiling hebben. De markt
werkt wel vaak, maar niet altijd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten