Grote villa's op boerenerven hebben wel ooit aan rijke
boeren met waarschijnlijk grote bedrijven toebehoord, maar sommige daarvan zijn
nu weer klein - niet meegegroeit met de tijd. Of zelfs beeindigd en in handen
geraakt van particulieren die buiten willen wonen of paarden willen houden.
Sommige herken je aan de Amerikaanse witte hekken uit de TV series om de
weilanden. Niet dat Nederland net zoveel hout heeft als de VS, maar sommigen
blijkbaar wel net zoveel geld.
Het is heel lastig om in het landschap de grote van een
bedrijf te herkennen. Traditioneel denken we aan 1 bedrijf op 1 locatie met 1
gezin dat er woont. Door de auto en de tractor is dat in toenemende mate niet
meer het geval. Ondernemers kopen niet alleen buurmans grond maar hebben ook
bedrijven op een tweede locatie. Soms zelfs in het buitenland, zoals
landbouwvoormannen als Cees Veerman en Wien van den Brink ook het publiek duidelijk
hebben gemaakt. Boerenbedrijven beginnen op de HEMA of in ieder geval de warme
bakkers te lijken: dat zijn al langer bedrijven met meer dan 1 vestiging.
De kwaliteit van het landschap wordt dan ook nauwelijks
bepaald door de omvang van de bedrijven. Wel door de omvang van de percelen,
begrensd door sloten of bosschages. Die maken een landschap grootschalig of
kleinschalig, meer of minder eentonig. Waarbij grootschalig ook nog mooi kan
zijn en kleinschalig ook eentonig, maar dat terzijde.
In het verleden zijn er in Nederland veel
ruilverkavelingen uitgevoerd om beter met machines uit de voeten te kunnen. In
een delta verandert het landschap door de eeuwen heen toch en is het de mens
die het landschap maakt en naar zijn hand zet. Een land van water en ingenieurs.
Niets logischer dus dan het landschap aan te passen aan de stand van de
techniek. Nu missen we het oude landschap met de kromme beken en verspreide
bosjes. En er komen ook nadelen aan het licht zoals een wel erg snelle
waterafvoer, die tot problemen stroomafwaarts kan leiden. Dus trekken we de
ruilverkaveling weer recht en maken beken weer meanderend krom. Rond 1970 zat
het tegen met de zware industrie en chemie, zodat bij toeval de
Oostvaardersplassen als een nieuwe wildernis in een droogvallende polder konden ontstaan op een plek
waar industrie gepland was. Sinds die tijd ontwerpen en realiseren we zelfs
natuur. Alsof je natuur kunt plannen en maken: het ingenieursidee is in de
delta niet uit te bannen.
De ruilverkaveling heeft schaalvergroting in het
landschap dus een slechte naam bezorgd en ten onrechte ook de schaalvergroting
van bedrijven in een kwaad daglicht gesteld. Maar het proces gaat gewoon door.
Dat komt vooral door de mechanisatie. Elke nieuwe tractor en combine van John
Deere is weer groter dan de vorige types. Met als gevolg dat een man geen acht
ha graan per dag kan oogsten, maar tien ha. En met het volgende type twaalf ha.
Zo gaat de arbeidsproductiviteit, de hoeveelheid producten die een persoon
produceert, gestaag omhoog. En daarmee de kostprijs dus omlaag. Er is minder
arbeid nodig voor dezelfde productie.
Critici, zoals film- en documentaire makers, willen de welvaartsverhogende schaalvergroting nog
wel eens ter disucssie stellen. De film Our Daily Bread toonde zes mensen
kruipend over de grond om ijsbergsla voor de Greenery te oogsten, ondersteund
door een grote machine zodat ze uit de regen zitten en weinig hoeven te tillen.
Wat je nauwelijks als grootschalig mag betitelen ook graast de machine als een
monster hele kavels af. Maar het is inderdaad anders dan grootmoeder die de
tuin inliep voor een kropje sla. Net zoals we onze meubeltjes van Ikea halen,
niet meer van de plaatselijke meubelmaker. Zelf vind ik de beelden van een
grote vallei met alleen maar olijvenbomen of zelfs het kassengebied van Almeria
of het Westland van bovenaf iets moois hebben. Imposant en geasscocieerd met
toenemende welvaart. Maar dat zal wel komen omdat ik in de jaren zestig in de
ruimte van het grootschalige Flevoland ben opgegroeid. De grootschaligheid lijkt hier en daar wel gevolgen te hebben voor de relatie tussen mens en dier. Het op de lopende band smijten van eendagskuikentjes en het in dozen proppen van de volgroeide variant ervan, roept vraagtekens op. Door de grote aantallen dieren zijn dit voor de betrokken medewerkers als vanzelfsprekend objecten met een nummer geworden.
Degenen die de nieuwe techniek als eerste toepassen halen
een extra winst, hun premie voor de innovatie, de beloning voor het risico om
iets nieuws uit te proberen. Maar erg lang hebben ze daar geen plezier van: hun
marginale kosten dalen (ze hebben minder tijd nodig om extra ha graan te telen,
de combine hebben ze toch). En zoals we weten uit de wandeling van gisteren:
dat betekent nieuw aanbod en dalende prijzen. Uiteindelijk profiteert dus alleen
de consument, die minder voor zijn bier en brood betaalt. De Amerikaanse
landbouweconoom Willard Cochrane noemde dat het tredmolen-mechanisme. Toen
paarden in de landbouw nog niet weggemechaniseerd waren, was dat een
aansprekend beeld; tegenwoordig moet je eerst uitleggen dat een tredmolen een
apparaat is waarmee paarden in een rondje lopen (de tredmolen) en zo een
machine aandrijven. Boeren (en andere ondernemers) denken als de paarden in de
tredmolen vooruit te gaan door een stap naar voren te doen, maar ze lopen een
rondje ten bate van de consument, en houden zo de economie gaande.
De werkelijkheid is wel ietsje minder somber: ook de boer
is consument en geniet door de toegenomen arbeidsproductiviteit van een hoger
inkomen. Net als de rest van de maatschappij wordt hij of zij welvarender door
de stijging van de arbeidsproductiviteit.
Bedrijven worden dus steeds groter, en er zijn er minder
nodig. Kleine bedrijven met een hoge kostprijs verdwijnen. Dat is een proces
dat in de landbouw heel langzaam verloopt, veel trager dan bijvoorbeeld in de
detailhandel waar kleine kruideniers, slagers, drogisten en snackbars in een
hoog tempo zijn vervangen door hun grotere soortgenoten van Albert Heijn, het
Kruidvat en McDonalds. Dat komt omdat kleine landbouwbedrijven vaak helemaal
niet zo'n hoge kostprijs hebben. En zeker geen hoge marginale kostprijs, de
kosten van zaaizaad en kunstmest zijn voor 200 ha granen per ha niet veel lager
dan voor 20 ha. Machines en gebouwen zijn op kleine bedrijven vaak ouder en
zijn grotendeels afgeschreven. De boer in kwestie is vaak ook ouder, en heeft
weinig mogelijkheden om op een alternatieve manier met zijn arbeid inkomen te
verwerven. Bij een sollicitatie bij de plantsoenendienst nemen ze liever een
jong en sterk talent dan een ouder iemand die niet gewend is in teamverband te
werken. De opbrengst in een alternatieve aanwending (de opportunity cost) is
dus laag. Bovendien dwingt de geldstroom van het bedrijf ook niet om de zaak te
verkopen en te solliciteren: als je niet van plan bent te herinvesteren zijn de
opbrengsten die de kosten van de afschrijvingen dekken, beschikbaar als
inkomen. Zo eet je wel langzaam je bedrijf op, maar dat kan economisch beter
uitpakken dan er vandaag mee ophouden en werkeloos worden.
Voor een potentiele opvolger is de situatie heel anders.
Zoon of dochter heeft wel de mogelijkheid om op basis van zijn of haar studie
ergens aan de slag te gaan en een inkomen te verwerven. Die arbeid heeft dus
een hogere opportunity cost. En daar komt de investering in de bedrijfsovername
nog eens bij. Voor haar / hem is het bedrijfje al snel te klein: hij / zij
stemt met de voeten en kiest voor wat anders. Op dat moment komt het bedrijf te
koop: de grond wordt toegevoegd aan een ander bedrijf, erf en gebouwen gaan
naar een particulier (soms de potentiele opvolger) die landelijk kan blijven
wonen.
Zulke structurele veranderingen gaan dus langzaam in de
landbouw, vooral als overschakelen naar een ander beroep lastig is,
bijvoorbeeld ook omdat er weinig werkgelegenheid in de buurt is en de
technologische ontwikkeling niet zo schokkend is dat het op de oude manier
helemaal niet meer kan. Komt er wel verplicht iets nieuws (bijvoorbeeld omdat
de melkbussen door de melktank vervangen worden of de legbatterij verboden
wordt) dan is dat vaak een moment waarop oudere boeren en kleine bedrijven echt
stoppen. Dat is meer dan een mooi excuus: de investering loont niet meer, de
marginale kosten worden te hoog.
De structurele ontwikkelingen in de landbouw gaan dus
langzaam. Je kunt je afvragen of dat erg is. Ik vind het eigenlijk wel een
redelijk sociaal proces omdat mensen op hun vijftigste niet duurzaam werkeloos
worden en nog gewoon mee kunnen draaien. Die garantie zouden veel werknemers in
de industrie, zoals in de fabriek van Nedcar hier even verderop in Born, ook
wel willen. De consument wordt niet veel benadeeld want de marktprijzen liggen
er niet hoger door - die worden bepaald door de grote jongens met de lage
marginale kosten. Bovendien hebben die het overgrote deel van de productie in
handen - vaak geldt een 20/80 regel: 20% van de boeren levert 80% van ons
voedsel.
Wel is de arbeidsmarkt er wat krapper door: de
plantsoenendienst heeft minder sollicitanten om uit te kiezen. De slechte
bedrijfsstructuur met veel te kleine bedrijven heeft in de akkerbouw ook niet
al te veel invloed op de productie, het maakt niet zoveel uit of de ha graan nu
door een klein bedrijf of zijn grote buurman geteeld wordt. Toch is er wel een
effect: kleine bedrijven hebben immers arbeid over en zullen dus andere,
intensievere gewassen (zoals uien of aardappelen) telen dan de grotere. Ook in
de veehouderij en tuinbouw zou vermoedelijk wel wat eerder prijsherstel na
overproductie optreden als bedrijven met een hoge kostprijs ook echt het veld
zouden ruimen. Lage prijzen leiden in de landbouw dus op korte termijn maar tot
geringe aanpassing van het aanbod, wat overigens niet ongebruikelijk is in
markten waar de productie hoge vaste kosten kent. Sommige amerikaanse
vliegmaatschappijen (ook een business met hoge vaste kosten) vliegen onlangs
lage prijzen ook maar door en zijn constant in surseance van betaling. En Shell
stopt ook niet bij een olieprijs van $ 10.-, zoals iwe die n de jaren negentig kenden.
Verder is een gevolg van dit mechanisme wel dat de kleine
bedrijven langdurig geplaagd worden door lage inkomens, zeker als je de kosten
voor machines, gebouwen en arbeid hoog vast stelt - bijvoorbeeld op CAO-loon.
Dan zijn die bedrijven sterk verliesgevend. De allerkleinste bedrijven zijn
vaak nevenbedrijven, waarbij een van de partners (of beide) nog een andere
activiteit heeft. Eigenlijk zijn dat geen boeren met een inkomen van buiten
bedrijf maar vrachtautochauffeurs met wat agrarisch inkomen of verpleegsters
met een partner die part-time boer is. Daar valt het met de totale inkomens
vaak wel mee, bovendien is er vaak nog vermogen en de ondernemer heeft zich al
lang neergelegd bij de gedachte dat er ingeteerd mag worden omdat er geen
opvolger zal zijn. Maar op de bedrijven in het midden van het spectrum, die
hopen in de tredmolen van de technologische vooruitgang overeind te blijven, is
het vaak sappelen: het bedrijf vraagt om investeringen, de
arbeidsproductiviteit is aan de lage kant, er is geen tijd voor inkomen van
buiten bedrijf en je moet dus de vaardigheid (of het geluk) hebben van hele
goede opbrengsten om bij te blijven. Slechts een enkeling lukt het om ook nog
te groeien.
Zolang er nieuwe en grotere machines worden ontwikkeld
gaat dat proces dus gewoon door. Zelfs als je het stop zou kunnen zetten, duurt
het nog jaren voor het proces dat nu loopt, is uitgewerkt. Als het gemiddelde
bedrijf langs het Pieterpad nu 50 koeien heeft, en 100 zou optimaal zijn (in
werkelijkheid leert Oost Duitsland dat 750 misschien nog wel optimaler is, in ieder geval zijn er Deens berekeningen die wijzen op 300 als efficient), en
we zouden Nederland net als indertijd de IJsslemeerpolders morgen even optimaal
kunnen inrichten, dan kan de helft van de bedrijven worden beeindigd. Via
natuurlijk verloop duurt dat nog jaren, en als we zover zijn is de tredmolen
van de techniek al weer verder.
Herstructurering gaat dus nog wel even door. Ik denk dat
de informatietechnologie en de robotisering ook nog grote effecten gaan geven.
Net zoals die in de autofabriek in Born het productieproces sterk veranderd
hebben. Er is geen goede reden waarom je tractoren met de huidige technologie
niet onbemand zou kunnen laten rijden. De technologie daarvoor komt uit het
leger langzamerhand beschikbaar. In Amerika worden daar al praktijkproeven mee
gedaan. Er wordt in navolging van een trio biologische boeren ook ge-experimenteerd met rijpaden, waar machines
vaste banen volgen (en de grond niet meer vast klinken) zodat ze zwaarder maar
op termijn ook onbemand kunnen zijn. En waarom eigenlijk grote machines:
universiteiten houden wedstrijdjes met kleine robots die om de maisplanten heen
rijden. Ze zijn nog te duur en niet goed genoeg om er 25 in een veld los te
laten (en ik zie de science fiction films al voor me), maar wie weet.
Een tweede reden waarom de vermindering van het aantal
bedrijven zeker niet minder wordt, is specialisatie binnen de bedrijven in
management en uitvoerend werk. Mijn vader begon ooit als bedrijfsleider in de
jaren vijftig op pakweg 50 ha met misschien wel vijf man personeel. In de jaren
zeventig bleef hij op zijn eigen bedrijf van 45 ha alleen over. En daar deed
hij zowel management als alle uitvoerende werk. Hij was voor zijn tijd goed
opgeleid (en ex-voorlichter), maar de huidige generatie heeft minimaal
middelbare landbouwschool, vaak hoger beroepsonderwijs en soms de universiteit.
Dat zijn dure opleidingen om uren in de melkput te staan of de hele dag trekker
te rijden, ook al moet je daarvoor misschien wat meer hebben dan een
tractorrijbewijs - maar zeker geen studie bedrijfskunde. Tegelijkertijd komt er
op de arbeidsmarkt goedkope arbeid beschikbaar: in Amerika de Mexicanen, hier
de Oost-Europeanen (en in het Westland al jaren allochtone medewerkers en soms
illegalen). Net als indertijd bij de plantages in de tropen is dan
specialisatie tussen management en uitvoerende arbeid mogelijk. In
Oost-Duitsland en centraal Europa zie je Nederlandse ondernemers op die manier
grote bedrijven runnen.
Ooit zal dit proces wel een keer stoppen, maar waar is
niet te voorspellen. Als bedrijven groot zijn, neemt de kostprijs niet meer af.
Hij kan zelfs toenemen door coordinatiekosten. In veel bedrijfstakken blijven
er uiteindelijk maar een klein aantal spelers over, zelfs zo weinig dat
mededingingsautoriteiten als de NMA op het laatst fusies moeten verbieden omdat
ze schadelijk zijn voor de welvaart. De grote bedrijven hebben graag het
grootste marktaandeel. Nummer 1 en 2 verdienen nog wat, drie speelt misschien
quite, daarna wordt het lastig tenzij je je op een deelmarkt weet staande te
houden. Voor alle andere bedrijfstakken vinden we dat niet erg, of we zegggen
wel dat we het erg vinden dat de snackbar en de slager verdwijnen maar we gaan
toch naar McDonalds en Albert Heijn. Er is geen reden daar voor de landbouw
anders tegen aan te kijken.
Komende jaren zal ook de arbeidsmarkt zich doen gelden.
Jonge mensen stemmen vooral met de voeten en nemen een bedrijf niet over als ze
elders in de economie een leuke baan met een goed inkomen vinden. In een aantal
gevallen is de keuze voor het onzekere ondernemerschap op het ouderlijk bedrijf
toch een negatieve vanwege gebrek aan alternatieven. Door de vergrijzing en de
op termijn hopelijk weer goed draaiende economie lijkt dat minder nodig. Boeren zijn
gemiddeld altijd ouder dan 50 jaar geweest met het pensioen in zicht. Ik denk
dat komende jaren er relatief meer dan in het verleden geen opvolger zullen
hebben. Dat is niet erg, het is zelfs gunstig voor onze welvaart en schept
kansen voor (jonge) ondernemers die wel in de landbouw aan de slag gaan. En de
Pieterpad wandelaar zal er weinig van merken want het landschap zal er niet
veel van veranderen, of het moet een toenemend aantal witte paardenhekken zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten