Hier wordt gerst geteeld. De kostprijs van een kg zal
zo'n twintig cent zijn, schat ik. Zelfs als ik de boekhouding van de boer zou
hebben, is zo'n kostprijs toch moeilijker te berekenen dan veel mensen denken.
De kosten voor kunstmest, zaaizaad en bestrijdingsmiddelen zijn vrij
gemakkelijk vast te stellen, maar het wordt moeilijker als het om de kosten van
machines en gebouwen gaat. Die koop je niet elk jaar en de uitgaven moet je dus
over de tijd verdelen. Afschrijven noemen we dat, en daar zijn allerlei
formules voor te bedenken die er op neer komen dat je de waarde op de
tweedehands markt zo goed mogelijk volgt. Met nieuwe machines ligt de kostprijs
dus vaak wat hoger, hoewel er dan minder onderhoudskosten zijn.
Het wordt nog lastiger als de boer meerdere producten
teelt met dezelfde machines. Dan zijn niet alle kosten direct aan het product
toe te rekenen, maar zijn er ook indirecte kosten. Je kunt dan natuurlijk de
kosten per ha verdelen, maar soms is dat niet juist. Als de trekker van 80 pk
wordt gekocht met het oog op de bietenoogst, en voor de gerstteelt was 50 pk
ook wel genoeg geweest, dan worden de kosten van de laatste dertig pk dus
veroorzaakt door de bieten, niet door de gerst. En het wordt nog lastiger bij
de kosten van de arbeid en het eigen vermogen van de boer. Het geld dat boer
Wijnands in zijn eigen bedrijf steekt is niet gratis. Hij had het ook op de
bank kunnen zetten en dan 4% rente gekregen. Er was dus een alternatieve
aanwendig mogelijk en daarom rekenen we met alternatieve kosten (opportunity
costs) van 4%. Die alternatieve kosten zijn ook kosten: economie is kiezen
tussen twee kwaden (of twee goeden) en de opportunity costs geven aan wat je
verliest als je het alternatief niet uitvoert. Beter geformuleerd: de
opportunity cost van een activiteit is de waarde van alles wat je op moet geven
om die activiteit te ondernemen. Hetzelfde geldt voor de arbeid. Boer Wijnands had zich
ook tegen CAO- loon bij een loonwerker of bij de gemeenteplantsoenen kunnen
gaan werken, al was dat misschien minder leuk geweest.
Met zo'n hele reeks aannames kunnen we de totale kosten
bepalen. Soms zijn er dan nog bijproducten als stro, waarvan we de opbrengsten
gemakshalve maar aftrekken van de kosten van de gerstteelt, en dan hebben we
dus uiteindelijk een schatting van de totale kosten. Als we die dan delen door
de normale kg- opbrengsten, bijvoorbeeld een driejaarlijks gemiddelde, dan
hebben we wel een schatting van de kostprijs - de totale gemiddelde kosten van
een kg gerst.
En nu is het niet te hopen dat boer Wijnands die gebruikt
als hij besluit om gerst of bieten te telen. Want dan kan hij behoorlijk de
mist ingaan. Een voorbeeld: als van gerst de kostprijs 20 cent per kg is en hij
kan een verkoopcontract krijgen voor 22 cent, maakt hij een winst van 2 cent
per kg of wel 10%. Stel dat voor bieten de kostprijs 50 euro per ton is, en het
contract 53 euro, dan is dat een winstmarge van 6%. Toch zullen boeren in zo'n
geval geen gerst telen, ondanks de hogere winstmarge. Want als een ha 6.000 kg
brouwgerst oplevert, is dat een winst van 120 euro. En bij 80 ton bieten maakt
hij 240 euro winst. Hier moet dus allereerst gerekend worden per ha, want dat
is het knelpunt van het bedrijf - dat is op dit moment de meest beperkende
factor.
Maar ook de winst per ha, berekend als de verkoopopbrengst
minus de totale kosten is een slechte raadgever. Neem voor het gemak een
afweging tussen gerst en conservenerwtjes. Stel dat voor erwtjes net als voor
gerst de kostprijs ook twee dubbeltjes is, dat voor het gemak er evenveel kg
van een ha komen, en dat er een contract wordt aangeboden van 24 cent. Dat
levert dus meer winst op per ha, dus erwtjes lijkt een aantrekkelijke
keuze. Maar geen verstandige, als van de kostprijs van conservenerwtjes
van 20 cent, er 14 naar de zaaizaadleverancier en de loonwerker gaan en er 6
voor de kosten van de boer zijn: van de opbrengsten blijven er dan 10 cent (6
plus 4 cent winst) bij de boer. Als er bij gerst maar 8 naar variabele kosten en de
loonwerker gaan en er 12 cent van de opbrengsten bij de boer blijft als
vergoeding voor afschrijvingen en eigen arbeid en kapitaal, dan resteert een
marge van van 14 cent (12 cent vergoeding voor kosten, en 2 cent winst). In dit
voorbeeld verdien je dus meer aan gerst dan aan erwtjes, omdat je marge er
hoger ligt. De vergelijking van de totale kostprijs met de opbrengstprijs zet
je mooi op het verkeerde been.
In de jaren tachtig heb ik met collega's daarover nog
eens een hele discussie gevoerd, omdat boeren hier de fout mee ingingen. Voor
sommige van mijn collega's was dat aanleiding om dit soort cijfers boeren niet
meer te verstrekken. Mij ging dat te ver in een land waar drugs en drank wel
vrijwel vrij verkrijgbaar zijn. Maar een goede bijsluiter hoort er wel bij. Bij
deze.
Dat de kostprijs niet werkt voor zulke beslissingen komt
omdat hij zondigt tegen een belangrijk principe uit de bedrijfseconomie: het
verleden speelt geen rol in beslissingen voor de toekomst. Wat geweest is, is
geweest. Al gemaakte kosten zijn verzonken (sunk costs noemen economen dat).
Regel 1 uit de bedrijfseconomie: Voor het nemen van elke beslissing moet men
uitgaan van de situatie waarin men verkeert als de beslissing wordt uitgevoerd
- hoe men in die situatie terecht gekomen is doet er niet toe.
Denk aan de
goudzoeker in Australie die al vijf tochten heeft gemaakt en $ 5.000,- heeft
gespendeerd. Als hij moet besluiten nog een zesde keer te gaan, spelen die
kosten absoluut geen rol. Wat hij moet afwegen is de kans dat hij een bepaalde
hoeveelheid goud vindt en wat de waarde daarvan is tegenover de kosten van de
zesde zoektocht. Als hij vrijwel zeker (voor 99%) weet voor $ 3.000,- goud te
vinden, en zijn kosten weer $ 1.000,- euro zijn moet hij snel aan zijn tocht
beginnen. Het levert $ 2.000,- winst op (en dat hij zo nog iets van zijn
eerdere kosten terug krijgt doet niet terzake). Ik leerde die regel ooit met
het voorbeeld van de sleepbootkapitein die een gekapseisde boot moet bergen,
een no-cure no- pay contract heeft, en zelfs al meer kosten heeft gemaakt dan
hij aan opbrengsten zal krijgen als hij in de zevende poging eventueel de boot
de haven in weet te slepen. Die kosten tot nu toe zijn geen reden om te
stoppen, en ook niet om door te gaan. De enige relevante kosten zijn die in de
toekomst.
Het zijn misschien rare voorbeelden hier tussen de
gerstvelden tussen Schimmert en Wijnandsrade, maar daarom niet minder
belangrijk voor wie het platteland wil begrijpen. Kostprijzen zijn nuttig voor
vergelijking tussen bedrijven of gebieden om ontwikkelingen te laten zien, en
om op ideeen voor verbeteringen te komen, maar gebruik ze nooit om te besluiten
of je met al beschikbaar materiaal, grond en arbeid (de verzonken kosten) een
activiteit uitvoert. In zo'n geval telt allen de marge van opbrengst minus
variabele kosten die bijdraagt aan de dekking van de vaste kosten: de contributie-marge.
Onze Pieterpad route heeft inmiddels de gerstvelden
achter zich gelaten. We passeren de autoweg en lopen via een holle weg, door
eeuwen gebruik en erosie uitgesleten, richting Puth. Het is een forse wandeling
vandaag, 21 km en Sittard is nog niet in zicht. De warmte maakt het er
gevoelsmatig niet minder lastig op als we een aardappelveld met een
beregeningsinstallatie passeren. Verderop bespuit een boer zijn tarwe tegen
afrijpingsziektes. Ook in economisch opzicht doen we er nog een schepje bovenop.
Het denken in relevante kosten en marges is niet anders
dan het denken in marginale kosten: wat zijn de kosten om een klein beetje meer
(zeg 1 kg) op korte termijn te produceren. De in het verleden al gemaakte vaste
kosten hoef je dan niet mee te rekenen, zo hebben we net gezien. Als een boer
zijn koeien twee kilo meer krachtvoer geeft, levert dat ongeveer een kilo meer
melk op, althans als hij nu pakweg 8.000 kilo melk per koe per jaar melkt, en
voortaan 8.001 wil melken. Bij 8.020 kilo geldt dat ook nog wel, maar niet meer
voor 10.000 kilo bij deze zelfde koe. Dat is de wet van de afnemende
meeropbrengst: als we hetzelfde aan inputs toevoegen krijgen we niet meer
eenzelfde opbrengstverhoging. Het lijkt een beetje op het afnemend grensnut van
mijn derde witbierje in Valkenburg- dat leverde ook minder nut op dan het eerste.
Als onze melkveehouder bepaalt hoeveel krachtvoer hij
volgende week geeft, zal hij letten op die marginale kosten (wat kost een kilo
krachtvoer) en op de marginale opbrengsten (hoeveel meer melk levert het op).
Kost krachtvoer 15 cent per kilo en levert een kilo extra een halve liter extra
melk op, die 30 cent waard is, dan is volgende week 2 kilo erbij (30 =2 keer
15) dus optimaal. Stijgt de melkprijs of daalt de voerprijs dan gaat de
voergift wat omhoog. En zijn de koeien met het warme weer minder productief
zodat 1 kilo voer nog maar 0,4 kilo melk oplevert dan moet je niet meer maar
minder krachtvoer geven - behalve als je met alle geweld de huidige productie
wilt handhaven maar dat is een dure hobby. Het is dan beter de krachtvoergift
en de melkproductie wat terug te laten lopen: de laatste kilo krachtvoer levert
immers maar 0,4 * 30 = 12 cent op, en kost er 15.
De akkerbouwer met zijn beregeningsinstallatie die we passeren heeft, al of niet met de
PC, hopelijk ook zulke berekeningen gemaakt. Als de aardappelen een ton per ha
per dag groeien bij optimale omstandigheden en door de droogte verwacht hij dat
ze maar een halve ton per dag groeien maar wel 15 cent per kilo zullen
opbrengen, dan kan hij zijn marginale opbrengst van een beregening inschatten.
Dat mogen dan ook zijn marginale kosten zijn. Het is zo dus mogelijk zijn
maximale biedprijs te bepalen voor de onderhandelingen met de loonwerker die
het werk doet, of het waterschap dat in de toekomst misschien het water zal
verkopen aan de hoogst biedende.
Hetzelfde zie je bij de afrijpingsziekte-bespuiting. Dat
gebeurde veel toen in de jaren tachtig de graanprijs nog op omgerekend 25
eurocent lag. Als die zoals een jaar of tien geleden veel lager is, is het vaak niet
meer profijtelijk. Nu door toegenomen vraag de prijzen weer
zijn gestegen, wordt het weer wel aantrekkelijk en neemt dus ook de opbrengst
per ha wat toe.
Het is eigenlijk dan ook vreemd dat er vaak wordt
geklaagd dat een prijsverlaging niet mogelijk is, gezien de kostprijs (of dat
de productie niet zal stijgen als de prijzen omhoog gaan). Een lagere
opbrengstprijs is immers allereerst een signaal aan de ondernemer dat hij de
productiemethodes moet aanpassen. De laatste kg voer, de laatste beregening,
het spuiten tegen afrijpingsziekte: hun marginale opbrengsten dalen sterk, tot
onder de marginale kosten. In de Midwest van Amerika, Australie en Argentinie,
telen ze 1 a 2 ton tarwe per ha, tegen wij tien. Ze doen het tegen een
wereldmarktprijs van nog geen 10 cent per kg en het kan uit. Hun marginale
kosten en opbrengsten en dus hun teelttechniek is een heel andere. Ook vanwege
het andere klimaat. Maar daarom zijn het nog geen slechte boeren. Marginaal denken is een van de meest zinvolle methoden om beslissingen te onderbouwen. Economen zijn dan ook graag 'at the margin'. Het geldt zelfs voor de lange termijn, al zijn dan bijna alle kosten variabel. Dan kun je zelfs woeste gronden ontginnen, land inpolderen en mensen opleiden.
We zijn intussen ook aan de rand van ons land. Rechts is
de grens, we slaan linksaf en zien de rand van de stad. De etappe zit erop. We
naderen Sittard. Tijd voor een terras. Want nu we weten wat de marginale kosten
zijn van boeren en wat consumenten over hebben voor een biertje, kunnen we
voorspellen wat de prijs van gerst wordt. Onder een witbiertje - Gulpener
Korenwolf of Wieckse Witte.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten