Vroeger had je overigens veel meer tractormerken dan nu:
Allis-Chalmers (met dat ene kleine wiel van voren), BM - Bolinder Munktell (uit
Zweden), Valmet (uit Finland), Deutz, Hanomag, Ferguson, Massey-Harris, Belarus
(inderdaad uit Wit-Rusland) en nog tientallen anderen. Zoals in alle volwassen
industrieen is er concentratie opgetreden: bedrijven kopen elkaar op, alleen de
allerbeste technologie overleeft de concurrentie en nu zijn er nog maar een
paar concerns over. Dat is een normaal verschijnsel, zo werkt de markt in ons
voordeel. Je ziet het ook in de autoindustrie; het wemelt er van de verdwenen
bedrijven, waarvan sommigen nog als merknaam voortbestaan: Simca, Talbot,
Citroen, Peugot, Renault, Opel, Daf, Spijker. Af en toe komt er een nieuw
bedrijf bij die wat bijzonders maakt (Donkervoort) of uit een lage lonen land
komt en zich opwerkt (Toyota, Hyundai). Dat hoort typisch bij de ontwikkeling
van een bedrijfstak. Die begint met veel, vaak ongerichte innovatie waarbij
veel ondernemers denken iets bij te kunnen dragen en er iets aan te kunnen
verdienen. Veel koetsenbouwers begonnen auto's te bouwen, en soms (net als
wagenbouwers) ook tractoren. Daarna komt de concentratie - iets wat je nu ook
in de wijnbouw, de intensieve veehouderij en de tuinbouw ziet gebeuren.
Soms zorgt de economische omgeving ervoor dat er
verschillen in techniek blijven bestaan. Zo kom je in Australie en Amerika op
de weg de vrachtauto's met twee aanhangers tegen: de Road Trains. In Nederland wordt dat niet
vertoond, hoewel de koolzaadwagens van de toenmalige Rijksdienst voor de
IJsselmeerpolder die begin jaren zestig ook met drie wagens achter een tractor
reden. Dat mocht in de nieuwe polders (het was geloof ik een soort eigen
terrein waarop het wegenverkeersregelement van toepassing was verklaard) en wij
vonden dat als kinderen imposant. De grote vrachtwagens illustreren dat er veel
ruimte is. De vrachtauto's hebben er ook een imposante motorkap. In Europa lukt
het je niet om daar de Albert Heijn in de Dorpsstraat mee te bevoorraden (te grote
draaicirkel) en is de cabine dus bovenop de motor gebouwd en zijn de opleggers
wat kleiner. Economische schaarsteverhoudingen geven de techniek vorm.
Er is in zo'n eerste periode waarin zich een nieuwe
bedrijfstak als de automobiel- of de tractorindustrie ontwikkelt, veel geld
beschikbaar om nieuwe zaken te ontwikkelen. Direct uit eigen middelen of
moderner via venture funds. Ook hier werkt de markt. Maar er woeden in
economenland soms wel discussies hoe de markt werkt en of de markt wel goed
genoeg werkt. Zo wordt er nog wel eens beweerd dat je er op zo'n nieuw terrein
als de kippen bij moet zijn, en liefst als eerste. Dan vestig je je (merk)naam
en er zou een leren-door-doen effect optreden: hoe meer je in de loop der
tijden produceert, hoe meer je leert, en de kostprijs daalt. Het bestaan van
zo'n first- mover advantage en het learning- by- doing effect, hoe voor de hand
liggend ook, is echter nog al omstreden. Er zijn ook veel voorbeelden waar het
anders is gelopen en de markt nu in handen is van een latere toetreder. In de
software- industrie zie je dat bij zoekmachines en bijvoorbeeld bij
spreadsheets. Nu werken veel mensen met Excel, maar in de jaren tachtig begon
ik met het pakket Symphony, een voorloper van Lotus123. Ook PcCalc en SuperCalc
waren toen bekende paketten.
Ook bij boeren en tuinders gaat het vaak zo: de eerste
toepassingen mislukken, die boeren worden uitgelachen, de rest wacht nog even
af en na een paar jaar lukt het iemand anders wel en volgt toepassing op grote
schaal. De innovatie is dan profijtelijk in een werkproces ingepast.
Een andere discussie is de vraag of de markt wel altijd
het "beste" systeem kiest. Of zou de overheid de keuze moeten sturen?
En daaraan gerelateerd of de geschiedenis geen te zwaar stempel drukt op de
innovatie, de zogenaamde padafhankelijkheid. Soms kiest de markt voor iets dat
technisch niet de beste oplossing lijkt. En als de keuze dan een keer gemaakt
is en iedereen gebruikt het, dan zit je er aan vast, de technologie is een
standaard geworden en je verandert niet meer zo makkelijk met zijn allen. Dat
heet het lock-in effect, je zit opgesloten in de gemaakte keuze. Dat komt dan
vaak weer omdat een technologie netwerk-effecten heeft: ik heb niets aan een
telefoon, tenzij er meer mensen een telefoon kopen. Anders is er niemand om mee
te bellen; maar dat betekent ook dat ik alleen niet meer zo makkelijk zal
kiezen voor een andere mobiele standaard dan GSM.
Zo was er indertijd een hele heisa over de standaard voor
video: VHS of Beta. Beta was volgens de technici beter qua beeld, het werd ook
al langer in de filmindustrie gebruikt. VHS won in de markt en prompt werd de
wijsheid van de markt in twijfel getrokken en het padafhankelijkheidsprobleem
breed uitgemeten. Met argumenten voor overheidsingrijpen, want de markt zou
hier falen. Maar in werkelijkheid gaven consumenten weinig om de betere
beeldkwaliteit van Beta op hun kleine TV. Ze hadden liever VHS dat de
capaciteit van de cassette gebruikte voor wat mindere beeldkwaliteit maar een
langere speelduur zodat je een film of voetbalwedstrijd op kon nemen. Een
andere beroemde case is die van ons QWERTY- toetsenbord, waarop ik dit boekje
tik. Het later ontwikkelde Dvorak toetsenbord zou efficienter zijn, maar dat is
nooit echt goed bewezen en vermoedelijk een fabeltje. Waar nodig werd QWERTY
wel aangepast, in Frankrijk is het AZERTY. Locked-in door padafhankelijkheid
komt dan ook minder voor dan velen denken. Kijk ook maar hoe makkelijk we
switchen van 78-toerenplaatjes naar LP's, naar muziekcasettes, naar CD's, DVD's
en naar iTunes.
Innovatie vindt je op de vreemdste plekken. We naderen
intussen Sint Odilienberg, fraai gelegen op een heuvel aan het riviertje de
Roer. Aan de linkerkant ligt het oude landgoed Hoosden en vanaf de heuvel
duiken we het Roerdal in, bebouwing is er niet vanwege de soms hoge waterstand.
Op veel plaatsen in het landschap zie je populieren. Vaak in een bomenrij, soms
een perceel. Het Pieterpadgidsje legt uit dat ze vruchtbare grond, veel licht
en vocht vragen. Ze wortelen niet diep, maar zijn wel stormvast. Stekken
makkelijk (een twijg in de grond is genoeg), de klonen hebben exact de
eigenschappen van de moederboom en ze groeien snel. Het hout wordt gebruikt
voor klompen, lucifers, en vooral papier. Van oudsher hadden we maar drie
soorten in Nederland: de zwarte populier, de abeel en de trilpopulier.
Innovatie heeft er voor gezorgd dat deze autochtonen inmiddels verder verbeterd
zijn, of verdrongen door buitenlandse varianten. De bekende 'Canada' is al in
de 19e eeuw ontstaan uit een kruising van onze zwarte populier en een
Amerikaanse soort. De Italiaanse variant doet het goed rond boomgaarden. En
natuurlijk is er een variant die al in 15 in plaats van 25 jaar kaprijp is.
Maar voor ons wandelaars blijft het natuur, waar we doorheen wandelen naar de
monding van de Roer.
Veelal lijkt het of de innovatie in de landbouw uit de
lucht komt vallen. Ineens is er de tractor, de 'Canada', de snijmais (in
Nederland in de jaren zeventig van een paar duizend naar meer dan 100.000 ha),
de melkrobot, de biologische landbouw. Maar dat is niet waar. Veel van die
innovaties komen niet uit de lucht vallen maar van buiten de landbouw. Daar
hebben we al een aantal industriele revoluties achter de rug. De eerste (in de
18e eeuw) draaide op steenkool en katoen, en bracht de textielnijverheid van
het platteland naar de fabriek. Dat betekende relatief minder werkgelegenheid
op het platteland, maar dat kon ook want de Engelse wetenschapper Jethro Tull
vond al in 1701 de zaaimachine uit, liet ossen door paarden vervangen,
ontwikkelde een schoffelmachine en propageerde mest. Binnen een eeuw
verdubbelde de Europese bevolking. Toen in de jaren zestig de jeugd 'on the
road' het platteland herontdekte, kreeg Tull opnieuw erkenning op LP en CD in
de naam van een populaire rockband.
De tweede industriele revolutie draaide (vanaf 1830) op stoom, bracht de spoorwegen en droeg er aan bij dat goedkoop Amerikaans graan de Europese markt overstroomde. De derde golf (vanaf 1875) met staal, electriciteit en zware metaalindustrie deed er nog een schepje boven op. Het bracht de Eiffeltoren en stalen stoomschepen met nog meer graan. De graancrisis werd in Europa de basis voor landbouwbeleid en in Nederland voor landbouwvoorlichting, - onderwijs en kwaliteitsmanagement. Daarna kwam de vierde golf met olie, (petro)chemie en daarmee de auto met massaproductie (plastics!) voor de welvarende mens. Door de twee wereldoorlogen duurde het even voor de innovatie was uitgewerkt, maar de gevolgen voor het platteland waren niet minder groot. Nog meer mensen vertrokken naar de stad, de tractor verving het paard en de mensen. De chemie leverde de kunstmest en de bestrijdingsmiddelen die de productie omhoog joegen en ook een milieuprobleem brachten.
En sinds de zeventiger jaren hebben we de informatie- en telecommunicatierevolutie, waarvan de effecten op de landbouw en het platteland nog onderschat zijn.
Het idee dat zulke golven bestaan komt van de Russische
econoom Nicolai Kondratieff, die er in 1925 een boekje over schreef. Een
Kondratieff-golf duurt zo'n 45 tot 60 jaar. Waar ze vandaan komen is niet erg
duidelijk. Ik hou het op de fundamentele wetenschap, die soms met een nieuwe
vinding enthousiasme van mensen en investeerders weet op te roepen. De tweede industriele revolutie draaide (vanaf 1830) op stoom, bracht de spoorwegen en droeg er aan bij dat goedkoop Amerikaans graan de Europese markt overstroomde. De derde golf (vanaf 1875) met staal, electriciteit en zware metaalindustrie deed er nog een schepje boven op. Het bracht de Eiffeltoren en stalen stoomschepen met nog meer graan. De graancrisis werd in Europa de basis voor landbouwbeleid en in Nederland voor landbouwvoorlichting, - onderwijs en kwaliteitsmanagement. Daarna kwam de vierde golf met olie, (petro)chemie en daarmee de auto met massaproductie (plastics!) voor de welvarende mens. Door de twee wereldoorlogen duurde het even voor de innovatie was uitgewerkt, maar de gevolgen voor het platteland waren niet minder groot. Nog meer mensen vertrokken naar de stad, de tractor verving het paard en de mensen. De chemie leverde de kunstmest en de bestrijdingsmiddelen die de productie omhoog joegen en ook een milieuprobleem brachten.
En sinds de zeventiger jaren hebben we de informatie- en telecommunicatierevolutie, waarvan de effecten op de landbouw en het platteland nog onderschat zijn.
We mogen dan niet weten waar de golven vandaan komen, we
weten wel steeds beter hoe ze in detail werken. Aan het begin van zo'n cyclus
in de technologie nog weinig productief, het is uittesten, er worden fouten
gemaakt en de technologie wordt nog niet optimaal gebruikt. Zo bleven bij de
introductie van de elektriciteit, die in fabrieken de aandrijfbanden verving,
fabrikanten toch eerst nog onhandig lange fabrieksgebouwen neerzetten, of elektriciteitsinstallaties
per verdieping installeren. De eerste auto's werden als de gebruikelijke
koetsen gebouwd, met de chauffeur op de bok. Vaak is niet de techniek zelf het
probleem, maar de inpassing in werkprocessen. En soms zijn standaarden nodig,
die er eerst niet waren. Zo kreeg elke Nederlandse gemeente pas een uniforme
tijd (in plaats van de werkelijke zonnetijd) na 1900, omdat het toenemend treinverkeer
dat nodig had voor een goede dienstregeling. Die standaarden zijn overigens
iets waar de overheid soms goed behulpzaam bij kan zijn.
In die eerste fase is er dus veel innovatie en geld ('hot
money'). Vaak kom er daarna een financiele crisis en vervolgens een lange
periode waarin de techniek profijtelijk wordt uitgerold. Aan het eind van een
Kondratieff cyclus wordt de oude technologie minder productief en vertoont
allerlei nadelen. Afnemende meeropbrengsten. We zien dit nu in de landbouw met
de milieu- effecten van de chemie of de leegloop van sommige Europese
plattelandsgebieden, vooral in de bergen. Nieuwe vindingen krijgen dan een
kans. Vaak in 'niches' om een probleem uit de oude cyclus te helpen oplossen:
de eerste stoommachines die op zeilschepen werden bijgeplaatst, waren bedoeld
voor perioden en gebieden met windstiltes. Pas later had de stoommachine de
wind zo in de zeilen dat men het doek definitief kon strijken. De eerste auto’s
werden in New York toegejuicht omdat er veel milieuvervuiling was van de
paarden in de stad: veel mest op straat en per dag moesten tientallen dode
paarden worden weggesleept. Hier werkt de markt dus al om te bepalen of een
vinding succesvol wordt.
Op dezelfde manier is precisie-landbouw, waar
informatietechnologie wordt toegepast, een oplossing voor overdadig gebruik van
chemische middelen. Maar ook de chemie zelf zit met zijn kennis uit de vorige
golf niet stil en maakt middelen minder schadelijk. De markt bepaalt dan wel
wat er aan innovatie overleeft: een duurder maar minder schadelijk
bestrijdingsmiddel, de spuitcomputer, de maisrobotjes die zelf onkruid wieden
of alle drie. Een kwestie van kosten en baten.
Over zulke ontwikkelingen kun je mooie kip-ei discussies
krijgen. Neem de snelle mechanisatie van de akkerbouw in het begin van de jaren
zestig, toen de tractor de aardappelrooimachine kon trekken en veel
landarbeiders in de haven van Rotterdam gingen werken waar de lonen sterk
stegen. Als jong onderzoeker boog ik me ooit over de vraag wat oorzaak en
gevolg was: werden de arbeiders door de lonen naar de haven getrokken en
moesten de boeren in machines investeren, of investeerden de boeren in machines
en werden de arbeiders naar de haven gestuurd? Push or Pull? Ik beweeerde
geloof ik het eerste en dat bracht me in discussie met een andere
landbouw-econoom, ene Cees Veerman die meer voor de andere redenering voelde.
Cees werd later nog mijn hoogste baas bij Wageningen UR en minister. Toendertijd
concludeerden we gezamenlijk dat het geen kip/ei kwestie maar een haasje-over
proces was waarin er stapje bij stapje steeds grotere machines kwamen (tot ze
te groot werden, de 6-rijige aardappelrooier werd nooit een succes) en mensen
uittesten wat de haven te bieden heeft: eerst gaan alleenstaande avonturiers,
daarna complete gezinnen. Het patroon van afwegen van kosten en baten zit er
dus duidelijk in.
Ook op grote schaal. Dat is de theorie van de opgewekte innovatie (induced innovation) van de Japanner Huyiro Hayami en de Amerikaan Vernon Ruttan. Ze constateerden dat de mechanisatie in de Amerikaanse landbouw in de 19e eeuw een gevolg was van gebrek aan arbeid en een overschot aan grond. Ofwel de arbeid was relatief duur (en kwam via immigratie uit Europa) en land was vrijwel gratis (als je de bisons en de indianen er af jaagt). Het was dus aantrekkelijk machines uit te vinden waarmee je per man meer hectares kon bewerken. En dus vond Cyrus McCormick de graanmaaier uit. In het overbevolkte Japan was in die tijd grond duur en de arbeidskosten relatief laag, dus daar richtte de innovatie zich op technieken die de productie per ha opjoegen, zoals irrigatie van de rijst. Terzijde: McCormick zelf maakte de komst van 'zijn' en 'mijn' tractor al niet meer mee, dat was pas aan het begin van de 20e eeuw. En hij liet naar Amerikaans gebruik zijn vermogen ondere andere na aan de Farm Foundation, een stichting die tot mijn vreugde en profijt hedentendage nog regelmatig bijspringt in het organiseren van bijeenkomsten van landbouweconomen.
Ook op grote schaal. Dat is de theorie van de opgewekte innovatie (induced innovation) van de Japanner Huyiro Hayami en de Amerikaan Vernon Ruttan. Ze constateerden dat de mechanisatie in de Amerikaanse landbouw in de 19e eeuw een gevolg was van gebrek aan arbeid en een overschot aan grond. Ofwel de arbeid was relatief duur (en kwam via immigratie uit Europa) en land was vrijwel gratis (als je de bisons en de indianen er af jaagt). Het was dus aantrekkelijk machines uit te vinden waarmee je per man meer hectares kon bewerken. En dus vond Cyrus McCormick de graanmaaier uit. In het overbevolkte Japan was in die tijd grond duur en de arbeidskosten relatief laag, dus daar richtte de innovatie zich op technieken die de productie per ha opjoegen, zoals irrigatie van de rijst. Terzijde: McCormick zelf maakte de komst van 'zijn' en 'mijn' tractor al niet meer mee, dat was pas aan het begin van de 20e eeuw. En hij liet naar Amerikaans gebruik zijn vermogen ondere andere na aan de Farm Foundation, een stichting die tot mijn vreugde en profijt hedentendage nog regelmatig bijspringt in het organiseren van bijeenkomsten van landbouweconomen.
Onze etappe nadert Roermond, de grote Munsterkerk komt in
zicht. We hebben in deze wandeling van het Pieterpad een beter beeld gekregen
waar de innovatie en de vernieuwing van productiesystemen vandaan komt. Ook dit
wordt door markten geregeld. Hoewel de Franse overheid met zijn grote projecten
als de TGV daar anders over denkt, kan de overheid de innovatie in de regel
rustig aan de boeren, burgers en buitenlui overlaten. Zeker in de landbouw,
waar veel innovaties van andere sectoren worden afgeleid. In hun tredmolen
hoeven boeren en anderen zich alleen maar af te vragen of ze hun investering
zich in een aantal jaren terug zullen verdienen. Er zijn technieken voor om dat
uit te rekenen, dat noemen we investeringsselectie. Dat is minder simpel dan
het lijkt, maar daar hebben we het nog wel eens over. Op dit moment is de
boodschap dat we door het zelf doorvoeren of niet doorvoeren van innovaties,
ook automatisch signalen afgeven die de technische en economische ontwikkeling
sturen. Ook hier werkt de onzichtbare hand van de markt. De business van de
routeplanners en de daarvoor benodigde kaarten is er een mooi voorbeeld van:
een miljardenbusiness met nuttige producten, ontstaan (grotendeels in een
relatie met Nederland) zonder overheidssteun en zelfs zonder wetenschappelijk
onderzoek. We lopen van onze kaart voor vandaag af en pakken morgen de draad
weer op op het NS Station van Roermond.